Full text |
getrouwe wijze weergeeft,en tevens ver-
schijnt opnieuw de steendruk die Jules
de Praetere maakte voor de uitgave
van 1899. Streuvels zelf schreef voor
deze jubileum-uitgave een inleiding,
waarin hij over de vervlogen jaren en
de periode van zijn debuut op boeiende
wijze mijmert... Het boek zal in Mei
gereed zijn. Er worden slechts vier
honderd genummerde exemplaren van
gedrukt, waarvan twintig op keizerlijk
Japansch en twintig op Van Gelder.
Uitgevers zijn : „De Sikkel" te Antwer-
pen, en voor Holland L. J. Veen te
Amsterdam en C. A. Mees te Santpoort.
BIBLIOTHEKEN
EN VERZAMELINGEN
Subsidies voor Openbare Boekerijen
In „De Amsterdammer" (16Feb. 1924)
nam D. Bartling het op voor de Neder-
landsche Leeszalen die door de 40 °/0
korting der Rijkssubsidies, ingegeven
door de bezuiniging op de rijksuitgaven
in Nederland, in hun bestaan of
minstens toch hun ontwikkeling erg
bedreigd zijn.
D. Bartling pleit o. m. als volgt : „Min-
der in het oog vallend, omdat het
langzamer verloopt, is het verschijnsel
dat zich onder invloed van de O. L. B.
de mentaliteit der bevolking begint te
wijzigen. De werkwijze en uitleenme-
thode der O. L. B. heeft ertoe geleid
dat in breede kringen meer belangstel-
ling ontwaakt voor het cultuurleven
van onzen tijd. Dit verschijnsel, in de
hoofdsteden niet controleerbaar door
de grootere gecompliceerdheid van het
gemeenschapsleven, als ook door de
relatief geringere invloedsfeer der
O. L. B. die vele andere instellingen
naast zich heeft, is in de kleinere plaats
duidelijk waarneembaar. Voor de kleine
stad beteekent de O. L. B. de eenige
ontwikkelingsmogelijkheid. Haar aan-
wezigheid alleen werkt reeds stimulee-
rend op het rustige, meer gelijkmatige
leven dat de provinciestad leidt. Ieder-
een kent deTibliotneek, nagenoeg ieder
is lid en maakt van haar gebruik. In
kringen waarvan men het niet onmidr
delijk verwachten zou, ontstaat belang-
stelling voor onze groote maand-
schriften."
Een ingezonden stuk (1 Maart 1924) gaf
M. C. Fastre gelegenheid het nut der
subsides in twijfel te trekken. M. Fastre
schreef :
„In het ingezonden stuk van den heer
D. Bartling in de Amsterdammer trof
mij de volgende zin : „Meer dan
130 millioen offert de Staat aan het
onderwijs en de O. L. B.; de instelling
die de burgers in de gelegenheid stelt op
de basis van deze schoolontwikkeling
verder te bouwen, dit onderwijs zoowel
voor praktisch leven als voor geestelijk
leven vruchtbaar te maken, moet ten
gronde gaan?"
„Ik betwijfel zeer of in dezen van een
te gronde gaan sprake is, als er werkelijk
behoefte is aan ontwikkeling, enz.
„Waar evenwel het Leeszaalwezen
meer en meer ontaardt in het Biblio-
theekwezen, van waar men van ontwik-
keling geraakt tot ontspanning, ligt het
dan in de toekomst niet op den weg van
het particulier-initiatief om zorg te dra-
gen voor ’t niet ten gronde gaan van
werkelijke (geen schijn -) ontwikkeling ?"
Het verweer van den heer D. Bartling
verscheen in het volgend nummer
(8 Maart) en verdient om de rake argu-
menten te worden verspreid.
M. Bartling schreef :
„De heer Fastre gelooft dat de leeszalen
niet te gronde zullen gaan als er een
w e r k e 1 ij k e behoefte aan ontwikkeling
is. Het particulier initiatief zal dan im-
mers wel bijspringen. Als de heer F.hier-
mee meent dat uit de contributies der
leeszaalbezoekers en gebruikmakers van
de bibliotheek de middelen tot instand-
houding behooren gevonden te worden,
dan laat zich vragen : waarom de
scholen niet in stand gehouden door de
school- en universiteiten door de
college-gelden, waarom de rijksbiblio-
theken niet door het heffen van leesgel-
den en entrees? Al deze instellingen zijn
119 |