Full text |
Zooals we dat in ons gewone leven hadden gehoopt ; want de men:
sehen in de boeken zijn meestal degenen, die zich niet hebben laten
knauwen door de alledaagsche dingen, die hun idealisme zuiver hebben
gehouden en als stralende helden voor deeen of andere onbereikbare
droom ten onder gaan ; — en daarom richten we onze arme verslagen-
heid, onze schipperende alledaagsheid op aan hun onbevlekten offer-
moed ; zij zijn « het andere », dat wij hebben prijs gegeven voor een
dragelijk, rustig bestaan ; en daarom kunnen we niet genoeg van hen
Ièzen. Laatst viel me dat nog heel bizonder op, toen ijk aan een station
m'n handen stond te wasschen. De juffrouw, die daar de wacht hield,
zat gespannen te lezen, en toen ik haar vroeg, hoe het boek heette, ant-
woordde ze met gloeiendeoogen : «Het dobbelspel van liefde en leven.»
En ik zag op het titelblad een juffrouw in baltoilet, maar met loshan-
geride haren, die flauwviel in de armen van den traditioneelen raven-
zwarten held in rok; terwijl een andere, deftige meneer een revolver op
hen afschoot…. U voelt de bittere tegenstelling ; zoon juffrouw,
die van den ochtendtot den avond bij een zielig kunstlichtje zit de
wacht te houden ; die het gedonder van de treinen maar heel uit de
verte hoort doorklinken ; die geen zon, geen wind, geen buitenlucht
kent : die dag aan dag geen grooter emotie beleeft, dan een mevrouw
die eens een mof laat hangen, en de vraag of er een dubbeltje of een
stuivertje in haar bakje zou vallen; en dan te lezen van «het dobbelspel
van liefde en leven”. Maar het is immers juist, wat ze in haar eigen be-
staan heeft ontbeerd, waaraan ze door dien boeienden roman zoekt te
raken : het is immers juist om met haar gedachten vrij te komen uit
dien lichtloozen kooi, waar haar leven zonder kàns op verandering ver-
gaat, — daarom wil ze lezen van dobbelen en van romantische liefde.
Zoolang we lezen, vereenzelvigen wij ons met den held van het
verhaal, we staan aan zijn zijde, we vechten zijn strijd, en de gewone
mensch met zijn gewone, zuinige voorzichtigheid voelen we ver bene-
den ornis. Helaas moeten we hier den nadruk leggen op het : « zoolang
welezen »; Want veel menschen leven ademloos mee met de geschie-
denis van het jonge meisje, dat den schijn tegen zich had ; dat van
alle kanten belasterd werd, en dat daardoor werd gebroken en ten onder
ging; en ze schreien onder 't lezen, en vinden het gemeen, en maken
zich boos tegen hun nijdige en bekrompen medemenschen ; — maar
als-er dan vlak-er na, in het werkelijke leven een kwaadspreekcampag-
ne aan den gang is tegen een-van hun vriendinnen, dan herkennen ze
niet, dat dit nu een-analoog geval is, als dat in dien roman ; ze voèlen
niët, dat ze zich ook nu ‘aan den kant vande verdrukte onschuld. moe=
279
EEE |