Full text |
geschoren zijn. Slechts node zal hij me tegenspreken maar afkeurend noemt hij me
nog „baas”.
Ik ben gelukkig dat ik van sommige mensen zo gemakkelijk tegenspraak heb kun-
nen dulden. In de vervlogen jaren was dat niet iedereen toegestaan. Ik mag daarbij
niet verhelen dat ik tegenover Fik veeleisender was dan voor anderen.
Hij was ook zo knap. Er waren zoveel zaken waarvan ik minder dan een leek wist.
Over wetenschappen zweeg ik als vermoord. In handenarbeid was ik helemaal van
geen tel. De Fik kan alles met zijn handige mensenhanden : tekenen, kleuteren, ijzer
en hout bewerken en wat al meer. Hij is altijd iets anders, iets meer dan een ambte-
naar geweest. Ik kan het niet verhelpen dat aan dat soort mensen mijn hart verpand is.
Toen Antwerpen in 1938 een grote boekententoonstelling Lof van Antwerpen
in de Feestzaal had ingericht, had Fik Van den Berghe niet enkel voor een passende
folder gezorgd, maar ook in de zijzaal een modern filiaal met leeszaal opgebouwd.
Dat trof Schepen Willem Eekelers. Ik gaf mijn medewerker de lof die hem toekwam.
Zo kreeg Fik extra opdrachten o.m. het tekenen van grafieken.
Een tijdje later koesterde de Schepen het plan de verdienstelijke man te bevorderen
en hem de leiding van de statistieken toe te vertrouwen : ’t was zo goed als in kannen
en kruiken. Ik moest het hem aanbieden.
Het scheen eenvoudig. Wie zou deze grote kans niet met beide handen aangrijpen ?
Maar ik was niet zo zeker dat Fik zou aanvaarden. Hoe ongaarne ik hem ook missen
zou, toch deed ik mijn uiterste best om hem te overtuigen. Ik sprak over zijn gezin
en twijfelde of hij nog ooit zo’n kans zou krijgen. Na lang pleiten gaf ik hem be-
denktijd tot na etenstijd, want de Schepen wenste bescheid voor halfdrie. Fik kwam
en zei simpel en beslist : „Neen, baas, mijn plaats is in de Blindestraat”. Ik had
het antwoord verwacht. Maar nu, zei ik, gaat ge met mij naar de Schepen om zelf
uw beslissing te melden. Hij dankte de Schepen voor zijn goede bedoelingen maar kon
enkel herhalen dat zijn plaats in de Bibliotheek was.
Na zijn vertrek zei Eekelers met bewondering : „Wat een compliment voor u !”.
j,Neen, Schepen” heb ik geantwoord „de liefde tot wat hem een levenstaak is, re-
geert hem”. Ik, integendeel heb hem proberen af te leiden naar stoffelijk voordeel.
En waar menig mens zich, vrijwillig of niet, naar een of ander podium laat dringen,
verschool Fik zich in zijn kelder bij zijn werkbank of dook onder in zijn boekenkamer.
Want hij is immer nog een groot boekenliefhebber. Nog zijn al zijn dagen rijkelijk
met allerlei karweitjes gevuld, met grote en kleine. Steeds vindt hij nog tijd
om iemand te helpen bij het herlezen van teksten, drukproeven, of te dienen met
een of ander knutselwerk.
Daarbij vond Fik Van dn Berghe nog tijd om een boek te schrijven aan het werk van
zijn vriend Eduard van Steenbergen gewijd, om werken van Attilio Gatti te vertalen
en opstellen over bibliotheekwezen te leveren.
Ik stel mij voor wat ergernis van Fiks gelaat valt af te lezen wanneer deze bladzijde
hem onder de ogen komt !
Maar Fik, nu de schijnwerper voor eenmaal op u gericht is, moet ge dit portret er
maar bijnemen. Vervloek me maar... dat duurt toch niet lang.
En nog ! In de lastige aanvangsjaren van de Vereniging van Vlaamse Bibliotheca-
rissen was Fik Van den Berghe een overtuigde van het apostolaat ; hij werd haar
secretaris. Hij die nooit voor enige buitenissigheid in te spannen was, moest nooit
gepraamd worden voor wat de verdediging van het bibliotheekwezen betrof. Steeds
was hij van de partij wanneer wij de toen schijnbaar onvruchtbare propagandatochten
ondernamen en de Hollandse reis, de studiereis van stad tot stad, van bibliotheek tot
bibliotheek was zeker voor hem onvergetelijk.
98 |