Full text |
ERASMUS
Het is niet gemakkelijk om tegenover Erasinus een toon te vinden
waarin de lof van zijn geest niet al te veelvuldig afwisselt met de
blaam van zijn karakter. Hij was een van die talenten die al vroeg in
hun aangeboren gaaf het natuurverschijnsel erkennen dat hun zegen
en hun vloek zal zijn : de demon in wiens dienst zij hun heele leven
stellen en de mate van wiens bevrediging ook het oordeel over hun
karakter inhoudt. Maar de demon oordeelt dikwijls anders dan de
wereld, en het zou kunnen zijn dat trouw aan hem door haar als
ontrouw werd gevoeld. Dat wij allen, nu en dan, geneigd zijn Eras-
inus van karakterloosheid te beschuldigen, bewijst misschien dat wij
in zijn geest niet genoeg zijn doorgedrongen, dat wij tegenover zijn
uitingen de wereld vertegenwoordigen, ons geminacht en verwaar-
loosd voelen, en daarmee geen genoegen nemen.
Want één ding staat vast : indien karakter beteekent trouw aan een
ingeschapen grondvorm, dan heeft niemand meer karakter getoond
dan Erasmus. Zijn ontembare behoefte aan uitstorting, een behoefte
terwille van welke hij de samenleving elk recht op tegenwerking
ontzei om haar alleen te aanvaarden als receptakel van zijn altijd
stroomende en spiegelende gedachte, — deze door hem als goddelijk
ervaren drang heeft hij nooit verloochend, integendeel alles gezocht
wat zijn werking waarborgen, alles gemeden en versmaad wat zijn
vrije voortbestaan schaden kon. Maar is het wel wonder dat de
wereld, hoe dankbaar ook voor tal van verrukkelijke uitingen, telkens
weer gekwetst werd als de eeredienst zoo pijnlijk uitsluitend
bleek ?
Wat was Erasmus’ jeugdvriendschap anders dan de begeerte zich
geheel en onmiddelijk meetedeelen, wat zijn dichterschap dan de
noodzaak zich binnen de kloostermuren een wereld te scheppen van
vrije en vreugdevolle verskunst, wat zijn eerste schrijverschap dan
de drift een hoog rijk van geestelijkheid te stichten temidden van de
Barbaren !
Ik geloof dat hij iedere waardeering zou hebben afgewezen die hem
van overdrevenheid in zijn vriendschap beschuldigde of het opnam
voor zijn omgeving of zijn houding door tekortkomingen in hem-zelf
verklaarde, Toch is het niet vreemd dat men daartoe genegen is en
213 |