Full text |
Deze som wordt verdeeld als volgt :
150 fr. jaarlijksche toelage aan boekerijen
in gemeenten van minder dan 1.000 inwo-
ners ;
200 fr. aan boekerijen in gemeenten van
1.000 tot 10.000 inwoners;
250 fr. aan boekerijen welker zetel in
grootere gemeenten gevestigd is.
Deze rangschikking komt overeen met
artikel 3 van het Koninklijk Besluit van
9 October 1921 op verplichtend mininum
getal boeken in bezit en jaarlijksche
uitleeningen.
Afdeelingen van erkende openbare vak-
boekerijen genieten een jaarlijksch hulp-
geld van 400 fr. in de gemeenten van
min dan 5.000 inwoners; 500 fr. in die
van 5 tot 10.000 inwoners; 600 fr. in de
grootere.
Aan de bibliothekarissen wordt eene
tusschenkomst in hunne wedde toege-
kend als volgt :
75 fr. aan den bibliothekaris der erkende
openbare boekerij in eene gemeente met
minder dan 3.000 inwoners;
100 fr. in een gemeente met 3 tot
20.000 inwoners; 125 fr. in eene gemeente
met meer inwoners.
Wanneer de bibliothekaris daarenboven
een afzonderlijke vak- of jeugdboekerij
bestuurt, wordt hem eene bijlage van
50 fr, geschonken.
Eene tegemoetkoming van 5 fr. per zit-
ting van minstens 2 uren wordt verleend
aan leeszalen of werkkamers bij erkende
vakbibliotheken tot verzekering van den
dienst, verlichting en verwarming, als-
mede eene kleine tusschenkomst voor het
inrichten of verbeteren van leeszalen.
De inlichtingen voor de beide Vlaanderen
ontbreken me tot mijn groot spijt.
Ziedaar dus, Mijne Heeren, de steun die
de provinciën de boekerijen verleenen.
Als we zien dat de provincie Brabant
niets verleent en de provincie Antwerpen
100.000 fr., dan dunkt me dat we den
provincialen Raad van Brabant het
voorbeeld van Antwerpen zouden mogen
aanhalen en aandringen om een krediet
te stemmen.
De provincie Limburg is de openbare
boekerijen genegen; de toelage is in 1921
en 1923 merkelijk verhoogd. Een
4
onderscheid wordt nochtans gemaakt
tusschen de boekerijen aangesloten bij
het Davidsfonds en de andere boekerijen.
Waarom dit onderscheid?
In het verslag van 1921 van het Davids-
fonds lezen we : „Aan 49 volksbibliothe-
ken werden geldelijke toelagen verleend,
toelagen waarvan de hoogste 390 en de
laagste 20 fr. bedroeg." Verder : „Die-
zelfde 49 bibliotheken ontvingen een
eerste pak met 13 boeken. De waarde der
aangekochte boeken voor het Ie jaar is
5.022,55 fr. Er werden hulpgelden voor
eerste inrichting verleend."
Het Davidsfonds kan dus met de toelagen
der provincie bibliotheken inrichten.
Ik heb hier in mijn dossier een schrijven
van den Heer Gouverneur der provincie
zeggend : Indien uwe bibliotheek door
het Ministerie van Wetenschappen en
Kunsten wordt aangenomen, zal zij ins-
gelijks genieten van de kostelooze boe-
kenverzendingen desgevallend door de
provincie gedaan. Dus eerst door het
Ministerie erkend <— dus een mininum
aantal boeken en uitleeningen hebben —
en dan provinciale toelagen. Van den
anderen kant krijgen boekerijen bij het
Davidsfonds aangesloten, hulpgelden
voor eerste inrichting. Waarom 2 maten
en 2 gewichten ?
In een vorig artikel verschenen in ons
Bulletijn heb ik er reeds op gewezen dat
in Limburg de meeste bibliothekarissen
onderwijzer of priester zijn; dat zij geene
of eene belachelijke jaarwedde genieten,
Die toestand is ongelukkiglijk dezelfde
gebleven.
Ik eindig, Mijne Heeren, met de volgende
wenschen aan uwe bespreking te onder-
werpen :
1° Dat onze vereeniging zou aandringen
vóór 1 Juli bij den Provincialen Raad van
Brabant opdat een krediet voor de
Openbare Boekerijen op het budget van
1924 zou voorzien worden.
2° Aan te dringen bij den Provincialen
Raad van Limburg opdat er geen onder-
scheid zou gemaakt worden tusschen de
bibliotheken aangesloten of niet bij het
Davidsfonds en dus geene afzonderlijke
kredieten te voorzien.
3° Aan te dringen bij de Provinciale |