Full text |
<?xml version="1.0" encoding="UTF-8"?>
<text>
<p>rang, noch fortuin ; ik ben gansch alléén op de wereld !</p>
<p>MARIA. Gij zijt alleen, zegt gij, maar leeft gij niet aan onze zijde? Hebben wij u, voor uwen voorbeeldeloozen iever en uwe verknochtheid, niet leeren achten en.... beminnen ; beminnen, ja ; mijn hart kan niet liegen. ik ben u cone zuster, eene hartsvriendin, en daarom moogt gij u aan geen gevaar blootstellen.</p>
<p>THEODOOR (met tranen in de stem). Mejufvrouw Maria, gij weet wellicht niet dat gij op dit oogenblik mijn bestaan vergiftigt ; elk woord, dat gij mij aldus toespreekt, wondt mijne ziel, en verwekt in mij gedachten, die ik niet voeden mag, en die ik verre van mij moet verwerpen. Geloof mij, laat mij vrij, ten voordeele uws vaders handelen. Ten anderen, ik durf het u ronduit verklaren, iets zegt mij dat een gevaar mij bedreigt! Gij weet hoe ik, juist drie maanden geleden. moeder De Bohra, in Staring's Woning tegen de bel, digingen van zekeren Goltz verdedigde. Sinds dien tijd ben ik geenen enkelen keer naar huis gekomen of ik ontmoet vr de deur, in het voorportaal of op den binnentrap onzer woning, mannen, die mij verwijtingen naar het hoofd werpen, om mij aldus twist te zoeken. Ik meen zelfs, doch verzekeren kan ik het niet, er den genaarnde,n Daerd ontmoet te hebben. Tot heden toe antwoord ik op die beledigingen niet; doch, ik vrees den cellen of anderen dag mijn geduld te verliezen...</p>
<p>MARIA (angstig). Maar, gij moet dit huis verlaten, en oog,enblikkelijk eenen anderen woon betrekken.</p>
<p>TFIEODOOR. Mejufvrouw, dit ware lafhartig bekennen dat ik mijne aanranders vrees!</p>
<p>MARIA. 0! nog heden zal ik mijnen vader daarover</p>
</text>
|