Full text |
heeft en op het punt staat, verder te gaan, wordt zij terug één en al
vriendelijkheid. ”Dag lieveke”, glundert ze, ”tot genoegen”.
Dan is er nog Marie, Marie is geen vrouw, maar een karikatuur. Ze komt
altijd een beetje uitgeput bij me binnenstrompelen, want ’t arme mens
lijdt aan een hartziekte. Ze ploft neer op een stoel en vraagt : ”nen schone
boek”. - Een nogal relatief iets - want het mag geen liefdesboek zijn ”al
die flauwe kul”, geen historisch boek ”dat is toch al allemaal voorbij”,
met niet te veel namen ”dat kan ik niet goed onthouden”, geen sex-boek
”er zijn al slechte mensen genoeg op de wereld” ”en als het kan géén
te kleine druk, want mijn ogen willen niet meer ai te best mee de laatste
tijd” - een zéér moeilijke opgave - maar, als ik haar dan één of ander boek
in de handen druk, blijkt Marie toch weer niet zo kieskeurig te zijn als
eerst gevreesd. Ze zegt, bijna kinderlijk verheugd : ”Hé, ja, dat zal wel
nen schone zijn”. Als het dan nen schone was, kent haar geluk geen grenzen
en bij de eerstvolgende gelegenheid word ik overstelpt met complimentjes,
indien niet, kom ik er minder fortuinlijk vanaf... Marie vertelt zeer graag...
hoeveel complicaties ze had bij haar nieuwste gebit, hoe ze op ne schone
keer van de ladder viel en Jeanneke van daarnaast en Louis van daarover
haar terug op de been hielpen, hoe het kwam dat ze in de Jehova-getuigen
ging geloven en nog een heleboel zaken meer. Marie weet echter geen
maat te houden. Ze begint, vertelt voort... maar eindigt nooit ! Steeds
vraagt ze vriendelijk, alvorens van wal te steken : ”lk stoor toch niet hé ?”
Beleefdheidshalve knikte ik een paar maal van nee, tot ik er op een keer
genoeg van kreeg en gedecideerd ”ja” knikte. Sindsdien houdt Marie het
angstvallig bij haar boeken.
Ja, anecdotes beleef ik in en rond de bibliotheek te kust en te keur ;
onlangs, na werktijd, toen ik rustig huiswaarts keerde, zag ik, aan de
overkant van de straat, een man plots een café uitschieten. Hij zwaaide
naar mij en riep : ”Zijt gij dat mammeseleke van de boekerij ?” Ik knikte,
nieuwsgierig geworden, ondertussen. "Hebt ojolle da boek van de Peet-
vader nie ? ”Ja, dat hadden we”. Dan had ik er één lezer bij in de
boekerij” zei hij, en hij keek zo triomfantelijk alsof hij een lotje uit de
loterij had gewonnen.
In de bibliotheek heb ik vele relaties met het buitenland. ”Je zou nu
zeggen, hé ?” Op de meest onverwachte momenten rinkelt de telefoon
en dan hoor je een vlugge, internationale stem zeggen : ”Ne quittez pas...
don’t move... bitte warten... een wildvreemde stem in een wildvreemde
taal ratelt in je oor. Het geheim ? Het nummer van de bibliotheek lijkt
heel goed op het nummer van een bank, ergens in het Antwerpse.
Ik vergeet nog te vertellen over mijn verstrooide professor, mijn kleine
filosoof, mijn lezer-telefoneerder, maar die hou ik voor een andere keer
26 / Bibliotheekgids — Jg. 49 — Nr. 1 — 1973 |