Full text |
<?xml version="1.0" encoding="UTF-8"?>
<text>
<p>gerukt en waarom niet veeleer getracht haar te heelen door gelatenheid en hoop ?....</p>
<p>Ben ik dan niet kalm en gelaten, Oom lief?</p>
<p>Neen, kind, dat zijt ge niet! Tot nog toe hebt ge al uwe krachten niet ingespannen om 't verleden, ten minste die wanhopige droefheid van uw verleden, uit uw geheugen te rukken. Ik weet het wel, daar hoeft heel wat karakter bij om den moed niet te laten zinken, wanneer 't noodlot ons met ijzeren klauwen drukt. Ge hebt geen wilskracht genoeg om onherroepelijk met uwe u overweldigende smart af te breken. Kunt ge dat niet, Helene?</p>
<p>-- Neen, Oom, ik kan niet vergeten! 't Is mij te veel! de herinnering....</p>
<p>-- De herinnering, meid, moet u eene bron zijn waaruit ge kracht drinkt om, nu de zaken toch eenmaal zoo staan, het huidige leven weér aangenaam te maken. Wanneer we tene'èrgedrukt, onder het w'èe, ons hart met droefheid en nare gedachten voeden, dan kan er ook niets anders dan smart uit voortgeteeld worden. Doch karakter, moed en hoop zijn als morgendauw, die alles verkwikken en verfrisschen.</p>
<p>--- Dit alles is waar, Oom lief, maar....</p>
<p>Ze kon niet verder, haar oogen stonden vol tranen en, zuchtend, liet zij haar hoofd op den schouder van Smitz neerzakken en begon luidop te snikken.</p>
<p>Eerst wist de man geen raad bij die plotselinge tranen. Helene was wel soms diep neerslachtig, maar nooit had hij haar alzoo zien weenen; immer, in 't diepste harer smart, had zij genoeg sterkte gehad om zich niet aan uitwendige droefheid over te leveren.</p>
<p>En nu, nu Smitz voor 't eerst die plotselinge</p>
</text>
|