Full text |
<?xml version="1.0" encoding="UTF-8"?>
<text>
<p>ving welke de zonen uit het kille Noorden aan dekinderen van 't warme Zuiden brachten, eene weldaad was; dat ze uit liefde tot den medemensch en niet uit ikzucht gekomen waren om hun het licht mede te deelen dat uit het Noorden straalt, en om hun al het voordeel van stoffelijke en geestelijke verbetering en vooruitgang mede te doen genieten.</p>
<p>Toen hij voelde dat hij geknakt was en zijne dagen geteld waren, had hij zijn dochtertje, zijne geliefde Bomala bij de Zusters te Kinkanda (1) gebracht, om van haar een degelijke vrouw te maken, zooals die blanke vrouwen zelven waren. Dan had hij 't matte hoofd neé'rgelegd en was, als Christen, met een echt neophietengeloof, in zijnen Zaligmaker ontslapen.</p>
<p>Bbmala was nu ongeveer sinds vier maanden bij Helene, en deze had er haar werk van gemaakt, de edele taak der Zusters voort te zetten, de ruwe aangeboren schors van 't kind af te slijten, 'en hare opvoeding te volmaken.</p>
<p>Haar streven was geene vergeefsche poging geweest, immers de kleine negerin beantwoordde de belangstelling, welke hare meesteres in haar stelde, met innige verkleefdheid en schier slavenverknochtheid. De dankbaarheid, welke Bomala haar toonde, was de eenigste belooning die Helene begeerde; zij was een dier edele zielen die zich heel en al aan een werk van liefde wijden, niet met het uitzicht op voordeel of nut, maar enkel uit liefde tot den lijdenden medemensch. Helene 's hart was als goud gelouterd geworden in den smeltkroes</p>
<p>(1) Te Kinkada, op nagenoeg één uur van Matadi, staat een gasthuis voor Europeanen, door Belgische Zusters van Liefde bediend.</p>
</text>
|