Full text |
<?xml version="1.0" encoding="UTF-8"?>
<text>
<p>KLAAS, benauwd. In 't geheel niet! (ler zijde) 't ziet ei' lief uit.., mijne vrouw! (Luid.) Wel, mijn ratje, ge zijt de paling, Truitje lief!</p>
<p>GEERTRUI. Daar heb ik nu eens fijn den grond van uw hart leeren kennen. he? Dat zal u leeren zoo luidop te spreken, in plaats van hier alles in orde te brengen. Vandaag komt de gansche adel van Madrid de verloving bijwonen van jonkvrouw Berthilda met littron Riperda. Die arme Berthileht weent dag en nacht, en kan maar niet gelooven dat men haar gaat uithuwen. KLAAS. Bij manier van spreken... Riperda komt mij voor als een doorslepen hofjonker die mij niet vreemd is. Ik heb dat judasgezicht nog gezien, doch waar?</p>
<p>GEERTRUI. Gij wantrouwt ook iedereen ! Baron Riperda zou geene vlieg kunnen kwaad doen.</p>
<p>KLAAS. Aan vliegen niet, dat neem ik aan, maar wel aan mensehen. Die baron heeft con nijdig, een valse!' voorkomen. Zie, ik ben maar een knecht, en hij durft mij niet vlak in de °ogen zien ; 't geweten van dat heerschap is niet zuiver, en ik ben overtuigd dat het daar van binnen zoo zwart is als eene schouw.</p>
<p>GEERTRUI. Gij ziet alles door een vergrootglas.</p>
<p>KLAAS. Alsof een mensa, in deze beroerde tijden, niet verder diende te zien dan zijn neus lang is.</p>
<p>GEERTRUI. 't Is nu al wel ! een baron van bet bof van Filips II en daarbij Secretaris van onzen graaf!</p>
<p>KLAAS. Zwijg me van de Spanjaarden. Onze arme vlaamsche streken weten van die bloedhonden te spreken.</p>
<p>GEERTRUI, de hand op zijnen mond leggende. Gij zult ons heiden nog aan de galg klappen, en gij weet dat ik te veel van mijn manneken hou.</p>
<p>KLAAS. Zie, ZOO gaat het met de zwakke vrouwen, daar verdooft zij alweer mijne vaderlandsliefde... 0, de vrouwen !</p>
<p>GEERTRIM. Mondje dicht: daar komt jonkvrouw Berthilda.</p>
</text>
|