Full text |
— 166 —
«Vlaenderen den Leeuw ! Heil onzen verlosser! Heil,
Heil |”
Robrecht keerde zich tot de non, en sprak:
“ Gelief hun te doen zeggen dat de gulden ridder , dien
zy roepen , birmen weinig oogenblikken onder hen ko-
men zal. ”
Machteld had haren arm onder het hoofd van Adolf
gelegd en hetzelve met tedere zorg opgelicht; zachte
onverstaenbare liefdeswoorden werden nu rustielyk
tusschen hen verwisseld. Van tot tyd nochtans kon
men de woorden Bruid en Bruidegom op hunne lip-
pen vatten. Geene enkele traen vloeide nog uit de
oogen der vrouwen. Maria zat by de andere zyde der
legerstede geknield en mengde hare zoete vriendinne-
stem tusschen dit troostend en brandend gesprek. De
vreugde, welke de harten der meisjes vervulde, was
eene zalige aendoening , alleen op haer gelaet merkbaer ;
vol betrouwen in de plechtige woorden des Pries-
ters vreesden zy niets meer, hun hart liep over van
geluk.
Robrecht van Bethune kwam by den kranken ridder,
vatte hem de nog slappe hand, en sprak:
“Adolf van Nieuwland, myne dierbare Machteld is
uwe echtgenote; de zegen des Almachtigen dale over
uwe hoofden en geve aen uwe kinderen de dapperheid
huns vaders en de tederheid hunner moeder. Het door-
luchtig bloed der Graven van Vlaenderen menge zich
met uwen edelen stam. Gy hebt meer verdiend; maer
het is niet in myne macht u een kostelyker geschenk te
geven,dan het kmd dat de troosten de steun myner
oude dagen zyn moest.”
— 167 —
„Hy voegde-de hand van: Machteld in die „van. Adolf
en hernam :
« Weest gelukkig ; bemint elkander zoo zeer als ik u beide
bemin, — Gy; Priester, dienaer Gods, gelief uwen zegen
by den mynen te voegen, tot dat een wettig huwelyk
hen voor het altaer vereenige. ”
De Priester trad nader, en bad in stülte over de twee
bevende gelieven. Hunne oogen waren ten gronde ge-
vestigd, hunne harten joegen met kracht, en_ niette
genstaende de zwakheid van Adolf, brandde zyne hand
ìn de hand zyner aengebeden bruid.
Robrecht kwam vooruit by Gwyde.
“Myn heve broeder” sprak hy “ik begeer dat dit huwe-
lyk zoo.spoedig mogelyk met pracht gevierd worde en
door-de gewoone vormen der wetten worde bekrach—
tigd ;dit is myn innige wensch. Myne heeren, ik ga u
verlaten, met de hoop dat ik welhaest vry en zonder
hinder het geluk myner trouwe onderdanen zal mogen
bewerken. Ik verzoek u allen dat gy het grootste ge-
heim over den echten naem van den gulden ridder
bewaert; myn broeder Gwyde zal de heden der abtdy
dit insgelyks bevelen.”
Na die woorden, ging hy tot Adolf, en kuste hem op
de wang.
«& Vaerwel , myn zoon” zegde hy.
En zyne Machteld tegen de borst drukkende :
« Vaerwel myne beminde Machteld. Ween nu niet meer
over my; ik ben gelukkig, nu het Vaderland gewro-
ken is: ”
Dan omhelsde hy nog zynen broeder Gwyde, Willem
van Gulik en eenige andere ridders, zyne vrienden ; hy
? |