Full text |
«Aan zon, aan maan, aan ’s hemels boog,
Aan waatren, winden, laag of hoog,
Aan ’t menschenvolk, aan kleen en groot
Verkond het eind, verkond den Dood!
’t Moet al vergaan
Niets meer bestaan
Wen 't vuur zich door ’t heelal verspreidt
Dan eeuwige gerechtigheid. »
En de engel zet de bazuin aan den mond
En zendt door het Al haar geschetter rond
Dat beven zon en aarde en maan
Dat de menschen schier van angst vergaan.
Afgrijselijk hoe ’t sterven door 't leven liep
Zoodra na ’t bazuinen de engel riep :
« Gouden zonne rood en rond,
’s Hemels klok zoo schoon, zoo groot,
Heden slaat uw laatste stond,
Sta nu stil — uw licht zij dood! »
De zonne beeft, verliest heur pracht,
Wordt zwart en zwarter. — Donkre nacht
Blijft over den hemel en de aarde staan.
Dan wendt zich de engel tot de maan :
« Maan, blijf staan ! Maan, blijf staan !
Word zwart! Verzwind! Uw taak is gedaan!
Lang genoeg hebt ge de aard bewaakt,
't Is uit ; het eeuwig Licht genaakt ! »
De maan draait om van inwendige pijn,
Wordt rooder dan bloed en verliest heur schijn...
Ook voor het tooneel heeft Wagenfeld geschreven. Na ((Dat
Gewitter » (1912) waarin we zien hoe de zonde der ouders het noodlot
van de kinderen wordt, en het vermakelijk sprookjesspel (( Dat Gaap-
pulver» (f913) gaf hij in 1916 « Hatt giegen hatt » een tragedie uit
het boerenleven die veel opgevoerd wordt, en in 1920 « Luzifer » , een
mysteriespel in verzen. Dit stuk werd te Berlijn tijdens een (eNieder-
deutsche Woche » aldaar en nadien in den stadsschouwburg te Munster
met succes opgevoerd. Als gedicht doet het wat verheven mhoüd en
plastische inkleeding betreft voor « Daud un Düwel » niet onder. Wat
de opvatting aangaat, staat het veel dichter bij de middeleeuwsche
mysteriespelen en « duvelarieën » dan Vondels meesterstuk.
Wagenfeld staat in de volle kracht van zijn jaren en van zijn
scheppingsvermogen. Hij kan de Nederduitsche literatuur nog met vee
moois verrijken. Dr. J. DECROOS.
129 |