Full text |
zeven jaar straf zal zijn teruggekeerd en ze vindt hem niet minder
dan de helden uit haar Fransche romans, wanneer hij als afscheid,
tusschen de gerechtsdienaren al, zegt : En de os verkoop je niet aan
het hotel voor het najaar, hoor.
* *
Als een rustig-beschouwend natuurvorscher boven een mierenhoop,
zoo ziet Hamsun vanuit zijn literaire onbewogenheid neer op de
microkosmos Torahus, en met wetenschappelijke objectiviteit teekent
hij zijn waarnemingen op. Slechts in een enkele verzuchting aan het
begin van een hoofdstuk hooren we even de auteur zelf : „De
menschen kruipen en kruipen, de éen hier, de ander daarheen. Soms
kruipen ze samen, soms botsen ze tegen elkaar aan en geen van
beide wil wijken. Maar soms kruipen ze over elkanders lijk. Kunnen
zij het helpen? Zijn ze dan geen menschen?“ En dan, zoo als de
oude, wijze man, die „Börn av Tiden“ schreef, plotseling heftig kon
uitvallen tegen de waanwijze zot, dominé Lassen, zoo breekt hier
door de rustig refereerende toon de felle ergernis door zoodra de
even ontwikkelde, even ver in-de-wereld-vooruit-gekomen rector
Olivier ten tooneele komt.
Het verschijnen van de kleine, pittige d'Espard brengt even iets van
persoonlijke belangstelling in Hamsun's toon, ja, hij noemt haar
familiairweg Julie, maar een paar bladzijden verder is het weer
juffrouw d’Espard voor en na en dat blijft het tot het eind van het
boek. Met wetenschappelijke strengheid schijnt hij vast te houden
aan een principe niet meer van zijn sujetten mee te deelen dan een
nauwlettend toeschouwer had kunnen waarnemen. Dat „principe"
geeft die zilten soberheid aan Hamsun’s later werk, waarin nooit een
woord valsch klinkt, hoe weinig zorg zijn manier van schrijven ook
verraadt. Maar aan de andere kant stelt het de belangstelling van
de lezer op een zware proef. We worden zoo suggestief overtuigd
van de volmaakte onbelangrijkheid van al deze „mijnheeren",
„mevrouwen" en „juffrouwen", dat de misschien dwaze 'vraag rijst
of het wel de moeite is hun geschiedenis te lezen. Ook voor zijn
belangrijker figuren wekt hij in ons geen zweem van dat meevoelen,
dat een nu „verouderd" en zeker minder diep auteur als Dickens
100 |