Full text |
De Wonderlijke kunst van het lezen °
Nu ik, voor het eerst sinds den oorlog, weer in uw midden ben,
overstelpen mij vele herinneringen. De laatste keer, dat ik hier was,
was bij gelegenheid van het teal- en letterkundig congres, datin Ant-
werpen werd — « gehouden » is eigenlijk een te zwak woord — ik
mag wel: « gevierd » zeggen; en de herinnering aan die blije dagen
van echte hartelijkheid en echte broederlijkheid was te bitterder, toen
u korter na het groote leed van den oorlog trof en wij in veiligheid onze
dagen verder sleten. Ik weet, dat zij, die hebben gestreden en ont-
beerd, en zij, die, wat misschien nog erger was, de marteling der volko-
men afsluiting,van den geestelijken dood tijdens den oorlog hebben
geleden, — niet graag meer over die jaren spreken, en met kuische
hooghartigheid zich weeren tegen een posthuum bewijs van medelijden;
maar ik, die uit het land der ongedeerden, voor 't eerst weer uw gefol-
terde vaderland heb weergezien, — ik moet, als eerste woord, dat ik
tot u spreek, u de geheugenis geven dat, naar den geest, wij in Holland
met u hebben meegeleefd; dat ons hart in de ergste beproevingen van
u was vervuld, dat wij er onder hebben geleden, dat we slechts hun,
die naar ons land uitweken, een helpende hand konden toesteken, maar
dat die vele vrienden, die hier bleven, voor onze hulp en zelfs van een
enkel woord van sympathie onbereikbaar waren; en dat het besef, dat
de geestelijke eenheid zich tusschen ons begint te herstellen, ons met
vreugd vervult.
Nu ik u dan over ons eigenlijke onderwerp «de wonderbaarlijke kunst
van het lezen” ga spreken, kunnen we wel beginnen met vast te stellen,
dater bijna geen schepsel op de wereld bestaat, dat niet op de een of
andere manier aan lezen doet. De kinderen, die op school pas in de
geheimen van de letterteekens worden ingewijd, r-o-o-s—roos, p-e-e-rr=—=
peer en die alle advertenties in de tram trechten te spellen; — de man,
cie s'avonds, moe en afgewerkt, zit te dommelen over z'n courant,
waar hij toch de nieuwtjes nog uit opsteken wil; — de sloovende huis-
moeder, die voor niets tijd heeft, maar zich tochelkeweek verdiept in de
prijsverlagingen, — zij behooren allemaal, zij ‘took op een eenigszins
eigenaardige manier, tot dat groote leger van lezers; en ik geloof dat we
wel kunnen zeggen, dat even goed als een normaal mensch iederen dag
eet, er zoo ook geen dag voorbij gaat, of een normaal mensch leest, al
lijft ’t voor sommigen bij de bordjes op de trams en de namen op de
huizen.
Als we even trachten er ons in te denken, hoe de menschen geleefd
233 |