Full text |
6
hij zijn doel ; want reeds den 1? April 1833 werd hij
benoemd tot stadsarchivaris van Antwerpen.
Na eenen kampstrijd tusschen drie mededingers
werd het bibliothecarisschap, den 4° Januari 1834,
geschonken aan Frans Hendrik Mertens, die te Ant-
werpen werd geboren den 6' Augustus 1796 en dus
zeven en dertig jaren telde. Deze nieuwe ambtenaar
had zich in zijne jeugd op de schilderkunst toegelegd;
maar, daartoe aangespoord door zijnen vriend Jan
Frans Willems, liet hij de studie der beeldende kun-
sten varen, om mede te schrijven voor de opbeuring
van het Vlaamsche Volk. Door zelfonderricht werd
hij verscheidene doode en levende talen machtig,
terwijl hij door bestendige oefening veelvuldige ken-
nissen verwierf, wat hem gelegenheid gaf spoedig te
toonen, dat hij een modelbibliothecaris was, ofschoon
zijne wedde slechts 1.200 francs beliep. Alhoewel door
lichaamszwakte slecht te been, stelde hij zich dadelijk
aan het werk om de boekerij geheel te hervormen,
door zijne boeken naar een nieuw stelsel te rangschik-
ken. Dadelijk stichtte hij eene verzameling van
gedenkpenningen en munten, welke, met jaarlijksche
aanwinsten, een ware schat zou worden. In 1836 wist
hij voor het aankoopen en binden van boeken een
vast krediet van 1,200 francs te verkrijgen, dat reeds
het jaar nadien op 2.000 en vervolgens op 3.600 francs
werd gebracht. Met de nieuw aangekochte werken en
de geschenken, welke Mertens wist te bekomen voor
zijne bibliotheek, groeide deze zoo bijzonder aan, dat
zij, van de noordzijde van het stadhuis, naar de west-
zijde moest worden overgebracht, in eene wijde en
lange zaal, waar vóor nu eene afzonderlijke leeskamer
werd ingericht. Daar, aan de uitgestrekte breede tafel,
met groen tapijt, tusschen zijne talrijke lezers gezeten,
was de schrandere bibliothecaris de leids- en raads-
man der jonge begaafde Vlaamsche schrijvers en
kunstenaars ; want, ofschoon de boekerij reeds meer
dan 13.000 deelen telde, toch wist hun bewaarder op
verbazende wijze veler inhoud aan te duiden.
Buiten de leesuren legde de ieverige bibliothe-
caris de hand aan het schrijven van eenen metho-
dischen catalogus, die ook zou worden gevolgd door
eene alphabetische tafel van de namen der schrijvers
en van de titels der naamlooze werken. Terwijl
Mertens dit ontzaggelijk werk ten einde bracht, ver-
zamelde hij reeds de bouwstoffen voor het schrijven
zijner beroemd geworden Geschiedenis van Antwerpen,
sedert de stichting der stad tot onze tijden, welke
grootsche schepping hij, met zijnen medewerker
Lodewijk Torfs, van 1845 tot 1853 zou uitgeven, in
acht lijvige boekdeelen.
Daar die dubbele arbeid en het bedienen der
immer vermeerderende lezers te zwaar was voor een
enkel beambte, vroeg en verkreeg Mertens hulp van
onderbibliothecarissen, die beurtelings in dienst kwa-
men :
Jan de Bom op 1 September 1839;
Jacob Heremans op 25 April 1843;
Jan van Beers op 4 October 1844;
Pieter Génard op 15 November 1849;
Edmond Lauwers op 1 Augustus 1863;
Constant Hansen op 1 Februari 1866.
Bij het optreden van den eersten dezer hulp-
bibliothecarissen begon Mertens met het drukken van
de groote uitvoerige lijst zijner boeken, waarvan het
eerste deel verscheen onder den titel :
ween
? |