Full text |
<?xml version="1.0" encoding="UTF-8"?>
<text>
<p>gedachte, dat hij Kaatje, zijn teérgeliefd Kaatje, heeft mishandeld.</p>
<p>Wat is de jaloerscheid toch eene dwaasheid, denkt hij bij zichzelven. Immers, heeft Kaatje hem wel de minste reden gegeven, om eenige achterdocht aangaande haar gedrag en hare trouw te wettigen ? Neen ! en nochtans, wanneer hij wel nadenkt..., die ontroering, die hij op Kaatjes en Willem's gelaat meende te bespeuren toen deze laatste kwam om de kamers te huren. Maar.... heeft hij zich niet bedrogen ?... Was het geene inbeelding,... geene zinsbegoocheling door overgroote liefde, en daaruit voortspruitende jaloerscheid, verwekt ? Wellicht ja !... 0, nu is hij zeker !... Maar dan,... waarom moet Willem zoo gansche uren bij Kaatje verwijlen ? Daar nu ! is hij niet uit zijnen post ? Hoe kan hij, Alfred De Neef, toch zoo wantrouwend zijn ? En nochtans, wat kunnen zij altijd te praten hebben ? Men spreekt toch geenen ganschen dag over kraaien en vogels ! En waarom ook moest gisteren de keukendeur buiten alle gewoonte op slot zijn ?</p>
<p>Zulke en meer andere gedachten kwellen Alfred's brein en doen hem onrustig, als lag hij op een bed van netels, eenigen tijd heen en weder woelen. Eindelijk, als door geheim en onverdragelijk wee gefolterd, springt hij het bed uit, vast besloten Kaatje eens goed te ondervragen, en door zachte en zoete woorden achter de waarheid te geraken. Haastig kleedt hij zich aan en wascht zijn gloeiend hoofd met koud water.... Maar, waarom staat de kleerkas zoo wagenwijd open ? Alfred sluit ze, en spoedt zich naar beneden om Kaatje te groeten, zijn ongelijk van verleden nacht te belijden en haar te beloven, dat het niet meer voorvallen zal. Doch, indien Kaatje toch eens plichtig ware ? 0, die gedachte bevat eene gansche hel folteringen. Moest Kaatje met Willem de liefde deelen waarop hij alleen recht heeft ?... Zie, hij mag er niet aan denken ! Met dien slag zouden al de begoochelingen zijner</p>
</text>
|