Full text |
<?xml version="1.0" encoding="UTF-8"?>
<text>
<p>Zij verrijst soms uit hare asch. Wij moeten echter op onze hoede zijn.</p>
<p>Inderdaad ! -Sedert eenige dagen is er met Alfred waarlijk geen huis meer te houden. Voorheen was hij zóó goed, zóó tevreden, zóó inschikkelijk als een man maar zijn kan. Thans is hij achterdochtig, kniest, ronkt en zaagt hij den ganschen dag door, om alles en om niets. Het is waarlijk niet om uit te houden.</p>
<p>Hij is misschien jaloersch ?</p>
<p>Tot dolwordens toe ! Hij komt tegenwoordig zóó dikwijls en zóó heimelijk naar huis, dan eens langs de voor -, dan wek langs de achterdeur, dat hij wel iets weg heeft van een speurhond, die wild heeft geroken. Jaloerschheid is vergif in het hart van den man 1 -- Ja wel ! Maar, zulks is geene reden om de vrouw eeuwig den duivel aan te doen. Gedurende het gesprek is Kaatje eenigszins warm geworden en met zekere fierheid en uitdagenden blik, rechtstaande :</p>
<p>Welnu, vervolgt zij, dat zal niet blijven duren ; ik wil niet voortdurend als eene kwaaddoenster bespied en nagejaagd worden. Wie niet vuil is moet zich den neus niet reinigen !</p>
<p>Hiermede gaat zij naar de deur der achterplaats, doet ze op slot, trekt er den sleutel af, dien zij in haren zak steekt en zet zich misnoegd op hare vorige plaats terug. Waarom doet gij de deur op slot ,? vraagt Willem. Omdat ik vermoed, dat mijn speurhond, in strijd met zijne vroegere gewoonte, langs hier zal willen binnen komen ; en daar ik weet, dat hij zulks uit achterdocht en mistrouwen doet, wil ik hem dit beletten. Gij handelt verkeerd, beweert Willem ; beter zoudt gij doen de deur wagenwijd open te zetten en de jaloerschheid door blijken van vertrouwen te keer te gaan, dan ze lichtzinnig aan te wakkeren.</p>
<p>Ik heb mijn eigen karakter, verklaart Kaatje, en al-</p>
</text>
|