Full text |
<?xml version="1.0" encoding="UTF-8"?>
<text>
<p>-- Zijt gij beambte ?</p>
<p>Ja, in het groot entrepót en ik wil mij van mijne dagelijksche bezigheid niet al te zeer verwijderen. In den winter is het zoo onaangenaam, door wind en regen en sneeuw, naar zijn. Werk te moeten gaan. Ik zou liever eenige schellingen per maand meer betalen en in de wijk blijven.</p>
<p>Luister, zegt Alfred eensklaps, ik geloof, dat ik iets voor u weet. Ik woon op den hoek der Anchor-Street en Slug-Lane en heb juist een paar kamers ledig staan. Ik was voornemens ze niet te verhuren, «maar aan een landgenoot dat is iets anders. Ga eens mee en indien de kamers u aanstaan, zullen wij het wel eens worden.</p>
<p>Willem verontschuldigt zich ; het is nu te laat. Morgen echter, zal hij zonder fout komen zien. De ligging is juist zooals hij die wenscht en hij hoopt wel, dat men de zaak tot wederzijdsch genoegen zal schikken. Bij landgenooten inwonen is toch altijd verkieslijker en aangenamer, meent hij.</p>
<p>Na elkander nog een a Wel te rusten, tot morgen ! » te hebben toegeroepen, nemen zij afscheid. Willem is reeds een eind ver, als Alfred hem nogmaals achterna roept, dat hij hem volgens afspraak zal verwachten, waarop « All right ! terugklinkt.</p>
<p>Bij Alfred's ontwaken is zijne tong ruw en droog, zijne stem eenigszins schor ; een weinig hoofdpijn herinnert hem aan de Pale-ale en aan zijnen gezel van den vorigen avond. • Onmiddellijk valt hem ook zijn voorstel in het geheugen. Wonder genoeg! de gedachte, die hem den avond te voren tegenlachte een landgenoot in huis te hebben, vervult hem nu met wantrouwen en vrees. Hij betreurt het aan Willem gedane voorstel, en valt uit tegen den drank, den drank, die het brein benevelt en den geest des menschen vervoerend, alles lachend doet toeschijnen. Zichzelven echter de schuld zijner verkeerde handelwijze toe te schrijven, daaraan denkt Arfred niet eens.</p>
</text>
|