Full text |
<?xml version="1.0" encoding="UTF-8"?>
<text>
<p>waren ons tegen den storm te beschutten. Ons schip werd verbrijzeld, en alles wat er in geborgen was, werd door de woedende baren verslonden!</p>
<p>ADELA. 0' 't is ijselijk!</p>
<p>ADOLF. Gelukkig geraakten wij allen in de boeten weg; wij dreven een paar dagen op Gods genade, tot dat wij eindelijk op een klein eiland te recht kwamen. Er was voorraad genoeg gered om ons eenige weken in het leven te houden. Dit was nog niet verbruikt toen wij van eene Engelsche brik werden opgemerkt, en met goedheid door den kapitein werpen ingescheept. En thans ben ik hier bij u, kind, als een straffende arm, om de misdadigen naar waarde te behandelen !</p>
<p>TIST. tot Decort. Gij hoort het! DECORT, tot Tist. Zwijg!</p>
<p>ADOLF, tot Decort. Gij Ziet, mijnheer, dat mijne dochter thans onder de bescherming haars vaders staat.</p>
<p>DECORT. Geloof, mijnheer Kregel 5... ADOLF, tot Adela. Wie is die heer?</p>
<p>ADELA. Een edelmoedig hart, vader. Eene oude kennis van ons, de eenige die mij in mijne verlatenheid, bijstand bood, en mij van de ellende wilde bevrijden, ADOLF. Ha! mijnheer is eene oude kennis?</p>
<p>DECORT. Wij waren vroeger buren, mijnheer. Herinnert gij u den koopman Decort niet meer? Ik ben zijn zoon, en ik zou mij den gelukkigsten der menschen achten, mocht ik uwe dochter mijne vrouw noemen!</p>
<p>ADOLF, tot Adela. Mijnheer bood u Zijne hand? ADELA. Ja, vader, en aan zijne oprechtheid twijfelde ik niet, doch ik mocht niet aanvaarden, omdat... DÉCORT. 0! mejuffer... ADOLF, hem de hand reikende. Mijnheer Decort, uw vader was een ree,htzinnig en eerlijk man, gij ook moet zulks wezen. Ik dank u in naam mijner dochter, die gij zonder den minsten bruidschat, wildet huwen; want zij bezat niets, hoegenaamd niets, niet waar, mijnheer? DECORT. 0 ! zij hoefde niets te bezitten, mijnheer; mijne fortuin, die nog dagelijks aangroeit, was meer dan</p>
</text>
|