Full text |
<?xml version="1.0" encoding="UTF-8"?>
<text>
<p>MINA. Hoe ! vader, eene oneerlijke daad!</p>
<p>ADOLF. Moet ik mijne vraag herhalen, of wenseht gij dat ik u hij het gerecht als dief aanklage?</p>
<p>– JAN. 0! Adolf, doe dat niet, heb medelijden met uwen ongelukkigen broeder, die verblind was door de geldzucht!...</p>
<p>ADOLF. Hebt gij medelijden gehad met dit ongelukkig kind, met mijne Adela, die gij tot den bedelstaf wildet Veroordeelen?</p>
<p>ADELA. Vader, vergeet het verleden!</p>
<p>JAN. Zie, brar, ik beken dat ik misdadig gehandeld heb, en uwe gramschap verdien, doch ik beroep mij op uw goed hart, verleen mij veertien dagen tijd om u te voldoen.</p>
<p>ADOLF. Geen uur!</p>
<p>JAN. Weet, Adolf, dat ik dat geld niet beschikbaar heb, ik heb veel, zeer veel koffie gekocht, en er is eene merkelijk e• daling op die waar. Moest ik nu verkoopen ik ware in den grond.</p>
<p>ADOLF. Wat raakt mij dat!</p>
<p>JAN. Ik ben immers al ongelukkig genoeg, Adolf. ik zal wederom den kleinhandel moeten hernemen.</p>
<p>ADOLF. Gij hadt dien niet moeten verlaten!</p>
<p>JAN. Ik weet het, doch nu is het immers te laat! Binnen weinige dagen moet de prijs van den koffie onvermijdelijk klimmen; mijnheer Decort heeft het mij verzekerd:.. Ach! brar, zie, ik smeek u geknield, maak mij en mijn kind niet ongelukkig! (Bij .knielt.)</p>
<p>ADOLF. Madoogenlooze zielen! Verdient gij uw ongeluk niet?</p>
<p>ADEL. Vader, verleen geen gehoor aan uwe gegronde verbolgenheid; uwe dochter is heden in uw bijzijn zoo gelukkig! Maak haar thans, door eene voortdurende weigering, niet treurig, vader. Schenk uwen broeder de veertien dagen uitstel, en spreek dat leetijke Woord « gerecht » niet meer uit.</p>
<p>DECORT. Mijnheer, gij ziel zijn berouw... Het is gemeend; aanhoor de bede uwer dochter.</p>
</text>
|