Full text |
<?xml version="1.0" encoding="UTF-8"?>
<text>
<p>Derde Tooneel.</p>
<p>JAN, MINA.</p>
<p>JAN. Gij zijt waarlijk al te streng voor den armen jongen, Mina. Nooit spreekt gij hem een vriendelijk woord toe.</p>
<p>MINA. Ik behandel hem zooals men eenen knecht dient te behandelen, terwijl gij, vader, met hem omgaat als met eenen vriend, als met uws gelijken.</p>
<p>JAN. Het is waar, kind; ik ben den jongen zeer genegen, en durf wel bekennen dat ik hem eerder als een vriend, dan als een knecht beschouw.</p>
<p>MINA. Dat is niet betamelijk.</p>
<p>JAN. Hij is bijna twaalf jaar bij mij in dienst; hij heeft mij altijd trouw bijgestaan. Hij ziet niet al te nauw op het eten en houdt zich met een zeer klein dagloon te vreden.</p>
<p>MINA. Altijd die kleingeestige berekening! Betaal hem wat beter, en dat hij niet vergete dat hij ons eerbied en gehoorzaamheid verschuldigd is.</p>
<p>JAN. Gij spreekt er gemakkelijk over, Mina. Het gold wint men te moeilijk om het onbezonnen te verkwisten.</p>
<p>MINA. 0 ! ik weet wel, vader, wanneer wij aan dit kapittel beginnen, dat wij niet licht gedaan zullen krijgen. Laat het mij u zeggen, vader. uwe spaarzaamheid helt geweldig naar gierigheid over... Op alles tracht gij tebezuinigen, en ik bloos waarlijk wanneer ik u met die oude vest en die vette Muts zie loopen!</p>
<p>JAN. Vette muts! vette muts!... Zij is wel niet splinternieuw, maar...</p>
<p>MINA. En ik dan! Bezie mij dat kleed eens; zou men</p>
<p>MINA. Maar neen, neen! 0 Hemel! wat zijt gij traag en dom... Gij kondet reeds terug wezen. JAN. Spoed u wat, jongen; daarna kunt gij'rusten. TIST, zuchtende. Met koffie te branden !... Zulke rust zal mij goed doen, baas. (Ter zijde, heengaande.) Die meid stelt zich wat te veel voor! (AH</p>
</text>
|