Full text |
<?xml version="1.0" encoding="UTF-8"?>
<text>
<p>eenige maanden droom ik van niets anders meer dan van prangen, brassen, geien, praaien...</p>
<p>JAN. Welke taal spreekt gij nu. breér?</p>
<p>ADOLF. 't Is waar, dat is latijn voor u, Jan. Welnu, ik denk nog enkel aan het zeevaren; het luie leven walgt mij, ik word gewaar dat ik, oude zeewolf, geene rust kan genieten, zoolang ik het geschommel van een schip niet onder de voeten gevoel. En duizend boegsprieten! ik ga weder aan het varen!</p>
<p>JAN. Bah! En uwe dochter?</p>
<p>ADOLF. Mijne dochter neemt haren intrek hij de zuster harer moeder; die vrouw is ziekelijk, het zal haar troost en hulp verschaffen, iemand zooals Adela bij zich te hebben. Ik laat het meisje genoeg geld, om eene maand of zes, zeven deftig te bestaan, en morgen licht ik het anker en zeg ik de haven van Antwerpen een gul « tot later! »</p>
<p>JAN'. Morgen reeds!</p>
<p>ADOLF. Ja, morgen, bij het aanbreken van den dag. Het schip is ten volle geladen, de manschap is voltallig en men wacht slechts mijn bevel : Anker op! om in zee te steken!</p>
<p>JAN. Dat leven zou mij niet bevallen, Adolf.</p>
<p>ADOLF, Elk zijne roeping, Jan. Gij leeft gerust tusschen uwe balen koffie, uwe zakken bloem en uwe kisten rozijnen; ik vind enkel vermaak onder zeil en mast en in gezelschap mijner pekbroeken!</p>
<p>JAN. Dit zijn dus de gewichtige zaken, die ge mij mede te deden halt, breér?</p>
<p>ADOLF. Neen, Jan. Nu enkel gaat gij vernemen waaraan de boot vast ligt.</p>
<p>JAN. Ha! Er is nog meer!</p>
<p>ADOLF. Toen mijne oude Trees leefde, verliet ik onbezorgd het land, wetende dat zij hier in alles wel orde zou houden; doch nu is dat veranderd; mijne dochter laat ik alleen achter en die is nog te jong, te onervaren, zij heeft nog niet genoeg ondervinding 0m... In een woord, ziehier naar welken wind het zeil gespannen is : Ik bezit zestig duizend frank en die wil ik u in bewaring geven.</p>
</text>
|