Full text |
<?xml version="1.0" encoding="UTF-8"?>
<text>
<p>uithouden, en moet naderbijkomen, om te zien en te vragen: „Waarvoor zult ge uwe zakdoeken nog niet gaan ge bruiken !. . Is dat dan een zoo raar boomken ? ..." Aldus gansch onverwachts toegesproken, keert de oude boer zich verwonderd om, en rneenende een verwijt te verstaan in de woorden der meid, zegt hij bedeesd, doelende op den zakdoek: „Het is er toch maar éen." „Ja, waarom geen half. dozijn ?" lacht zij „Maar wat is dat voor een gewas laat eens zien ! Boer Dierckx antwoordt niet; hij is bezig te passen hoe het boomken het best zou geplant worden in de plek, die hij ervoor gereed maakte, te midden van het bloemperkje; maar plaatst zich ervesor, nu de meid dichter komt, zoodanig dat zij het niet zien kan. En nu zij nog nader komt, wil hij er mee weggaan Zij verstaat er niets van; mag het dan nog niet gezien worden?.. Zou zij geen gelijk hebben kwaad te worden'? Ook de hond begint te grommen tegen eenen anderen nieuwsgierige. Boer Wuyts legt zich van op de straat, met beide armen op het poorthekken, kijkt lachend in het hofken en vraagt: „Alle man op 't veld ?.... Patatten uitdoen?.... Zijn zij goed gelukt? " Nu Dierckx den ouden Wuyts hoort, legt hij het boomken neer en raapt tezelfdertijd den zakdoek op, die om de wortelen gewonden was. Hij zet een gezicht als een kwajongen, die betrapt werd op eene deugnietenstreek, en frommelt den opgeraapten zakdoek ineen; doch vergeet zeker dat die bevuild is; want eer hem in den zak te steken, is hij op het punt ermede langs zijn aangezicht te vagen, en houdt hem nu bedremmeld in</p>
<p>DE BOES DER SCHRANSE.</p>
</text>
|