Full text |
<?xml version="1.0" encoding="UTF-8"?>
<text>
<p>de hand.... Is dat de vranke boer van vroeger, die altijd het knappe, rnondsluitende antwoord zo vlug gereed had? Hoe hij daar staat! De houding van haren meester, meer nog dan de woorden van boer Wuyts, doet de /meid in eenen luiden lach losbarsten. „Wat is er gaande?" vraagt boer Wuyts, die zich evenmin het lachen der meid als de schuwheid van boer Dierckx kan verklaren. „Hij ging een boomken planten, dat hij heeft meegebracht in zijnen zakdoek," zegt de meid. „Een boomken in eenen zakdoek !" „Wel ja, daar ligt het; maar wij mogen het niet zien." Boer Wuyts reikt met het bovenlijf verder over het poortje, om het rare boomken in het oog te krijgen, dat boer Dierckx wil verbergen, met er gaan vóor te staan. „DM daar ?" En hij lacht zoo luid als de meid daareven. „Zeg, Dierckx, waar zijn uwe zinnen, man ? ..." Wel ja, waar zijn die? Veel te houden van eene groote, prachtige linde, waaraan men van jongsaf gewoon is, zulks is nog aan te nemen; maar van een zoo nietig plantje! En dat in eenen zakdoek winden! Boer Dierckx zelf is er zoo \beschaamd om, dat hij geene woorden vindt. „Ik geloof waarachtig, dat het een jonge linde is," gaat boer Wuyts lachend voort. Ja.... een uitlooper," zegt boer Dierckx op eenen toon, alsof hij verontschuldiging vroeg. Doch nu de meid het boomken wil gaan halen, om het te toonen aan boer Wuyts, roept hij barsch „Blijf af, zeg ik u!" „Oei, oei! Wees niet bang dat ik het zal opeten, uw boomken !" En om te toonen dat zij het nog niet eens wil aanraken, verwijdert zij zich, met de handen</p>
<p>DE BOER DER SCHRANSE.</p>
</text>
|