Full text |
en geachte theoretici van de Nederlandse Sociaal Demokratiese Partij, Henri Hub.
Van Kol (in België' overleden), heeft haar gewis tot de vooruitstrevende beginselen
gebracht, waarvoor zij opkwam, en haar lange verblijf in Ned. Indie, een gelukkige
tijd van haar leven, eerst als huisonderwijzeres te Soerabaja, later als gehuwde vrouw,
zal wel voor geen klein beetje schuld hebben aan de eerbied die zij voor het fantastiese,
voor het bovennatuurlike, voor het universele, aan de dag heeft gelegd. Want moge
het al zonderling klinken, dat een zo hevige kampster, die de ,,Waarheid” en de
„Liefde” paganisties met hoofdletters schreef, en met Multatuliaanse Schwung leerde
„dat uw eigen ziel u eenmaal leeren zal, dat wel degeen die onrecht lijdt, mag berusten
in het onrecht dat hij lijdt, maar dat niet degeen die onrecht doet, mag volharden in
dat onrecht, omdat hij dat reeds zoo lang deed” of het dierbare-Zelf een parel van
grote waarde achtte, nederig kristelik werd en zich zelfs tot soldate van het ,,Leger
des Heils” bekeerde (waarover zij trouwens in 1902 reeds sprak), toch kan het de
opmerkzame le.zer niet ontsnappen, dat zij heel haar leven lang begaan is geweest met
zaken, die nauw verwantschap met de godsdienst onderhouden, of met God-zelf. Hoe
zou zij anders met de fiere overtuiging van haar eerste jaren hebben kunnen getuigen
,,dat voor haar het sprookje tot de werfyelihheid behoorde, zooals de geur tot de bloem”
En niet de uiterlike schijn houdt haar deze waarheid vöor ogen, niet het lichtgespeel
of de wufte fantasiemogelikheden, die ons uit de morgenlandse produksie tegenwuiven,
Zij gaat verder dan de uiterlikheid :
„Waar de bloem is, zouden xvij desnoods den geur gunnen missen; maar We
nemen hem er dankbaar bij aan; ja, mie van geuren houdt, neemt zelfs den geur
zonder bloem... Maar dat fyan ontaarden in nweelderigheid... Deze wijsheid is dieper
dan men déniât.”
Ik zou haast zeggen, dat dit aforisme Nelhe’s hele leven omvat, verklaren en
voorvoeten doet. Het is niet toevallig, dat zij de wereldvoorraden aan sproken, legenden
en sagen mede van de eerste toegankelik heeft gesteld voor de jeugd, en dat zij bij
deze arbeid greep, niet zoozeer naar het volkssprookje of de vertellingen van „Moeder
de Gans”, maar wel naar de hogerliggende gebieden, die vertegenwoordigd worden
door de „Mahabarata , door de Griekse Mythen, door de juweelen van het „Groene
Erin”.
De eenvoudige onderwijzeres, levende in een tijd van heldhaftige beginselstrijd
alom, kon met buiten de bekoring blijven van het mooie „Insulinde” en zijn geesten,
noch buiten de invloed van de zware Hindoelucht; en de geest moest het bij haar
winnen van de stof; de bloem van de geur. Te meer haar stijl en taal hebben steeds
het karakter gedragen van het verhevene, van het godsdienstige, van het ekstatiese.
Nooit is zij geweest de scherpe, bijtende, geweldige, korte suffragette; maar altoos is
zij gebleven de zoete, of bittere, bijbelse, met het brede woord. En deze levenshouding
eeft haar de stap gewis gemakkelik gemaakt, die ze met zoveel beslistheid en konse-
kwentie-zin gezet heeft.
Alleen is het maar vreemd, dat een leven zó in twee ongelijke helften kan knap-
pen, waardoor de meest nabije helft, die van de stilte, de andere, die van de strijd,
zo geheel kan overeenstemmen, ook voor de buitenstaander, dat de beste voor de mens-
46 |