Full text |
opbeuring van de arbeidende moeder, van de vrouw van de arbeider. Zij besefte vol-
komen, dat hier vóór alles leiding nodig was, des schiep zij haar orgaan „De vrouw”,
waarin openlik, gedurfd, maar kies alle zaken des levens hun beurt kregen. Daarin
werd de strijd voor het kind geleverd langs moederszijde, (gezondheid in huis, en in
de ziele; reinheid op de schoorsteen en in het gemoed), en pas daarna kwam de recht-
streekse strijd voor het kind zélf; zijn literatuur. Een noodzakelikheid. Zij wenste „de
besten en bekwaamsten van het land te zien samemverken, met hart en ziel, aan dat
Tvat bestemd is harten te kneden en zielen te ontvonken”. Hier weer bleef zij niet de
onproduktieve bedilster: nogmaals doorzag zij de taak als tweeledig. Zij theoretiseerde
knap, raak en op verheven plan in haar klassiek geworden stuk”. Wat zullen de kin-
deren lezen” in 1899, en sloeg dan de hand aan de ploeg door een zondvloed van
verhaaltjes aan te voeren, inzonderheid een serie ,,Volkskinderbibliotheek” geheten,
die zozeer belichaamde, wat haar hart aanvoelde.
En wat bleek toen? Wel dat zij was „the right wife on the right place”. Mis-
schien bevroedde zij wel zeer goed, toen zij in haar bekend stuk, haar gewoon procédé
tóepassend en dus van algemene betoog- en vechttrant plotseling in lieriese ontboezeming
overslaand als om haar bedrevenheid in de hantering der wapens te bewijzen door
een. meesterstoot, .een harer menigvuldige wensen uitte en vroeg ,,dat de kinder-
literatuur een hoge slanke toren wezen zou, hoog oprijzend in reine lucht, een toren
met veel vensters, uitkijkend naar alle hemelstreken, vensters van klaar en onbedrieg-
lijk glas, misschien bevroedde zij wel zeer goed, dat zij de wachter van die toren
wezen kon, wat haar dan meteen, onbewust, de driestheid schonk maar al
gauw aanvallenderwijze op te treden, zonder opdringerigheid, want zij spiedde om
en bij zich, dicht en ver. Zij het niet na van alle landen, en rassen, tijden en standen
een weelde van zuivere gevoelsmuziek en dadengeweld open te stellen voor de Neder-
landse jeugd. Verbazend belezen was Nelhe. Overal, m alle gebieden, ■ spoorde zij
haar stof en haar auteurs op, van laag tot hoog, en m een reeks.van nu in twaalf
bandjes samengenomen verhalen, sprookjes en zo meer, kompakt gedrukt (zoals het
gelukkigiik thans niet meer gebeuren zou, de jammerlike plaatjes geven wij ook kado),
stapten de dienaars in regelmatige kadans de kinderkamer binnen met de nieuwe fluit
en trommel.
Sedertdien hebben wij wellicht geleerd anders, lager, te schrijven voor kinderen:
sedertdien hebben wij misschien ook beter, door jarenlange aandacht, het taal- en ziels-
eigen van het kind geassimileerd, zodat wij thans direkter, en op gelijker niveau tot de
schare van 7 tot 13 jarigen zullen spreken, maar dat belet niet, dat haar keuze, haar
blik, haar voeling zo ongemeen goed is geweest en... juist, psykologies raak. Het uni-
versele, waarvan ze zo gaarne spreekt, interesseert een kind geweldig: Deense buurtjes,
Duitse buurtjes, Japanse vriendjes, Griekse helden, Hindoe-goden, Natuurgeweld.
En waar toch zocht zij haar stof in ’t grote en in ’t kleine: in de Sage en de
sproke, b:j. het dier en de plant. Geen geleuter op de harp der verbeelding, zo was
haar leuze, de sproke niet om de sproke, maar de sproke met haar religieuze, dat is
bovenzinnelike inslag; het verhaal der ouden niet om de intrige, maar om de betekenis;
de satire van het dierenverhaal niet om de potsierlikheid, maar om haar draagkracht. '
48 |