Full text |
Weg met de onzedelike, willoze prinses, die zich niet doet gelden. (Chassez le naturel,
il revient au galop!) Fantasie zonder zin is leugen. ■ _ ..
,,Voor mij bestaat de superioriteit van een boek p ^en g^uad van zielsopenbaring
en in de hoedanigheid dezer geopenbaarde ziel” zei Nellie Van Kol, en daarnaar legde
zij haar maat aan, omdat zij „wou dat een boek, hoe vermakelijk' ook, iels nalaat, een
kern van denken en voelen; een van de gezonde atomen, waaruit zich een karakter en
een intelligentie vormen” .y
Zo stond de kloeke vrouw, wier uiterlikheid niet— althans voor ons niet meer --
met haar geestelike bedrijvigheid overeenstemde, langs deze kleinkunstkant, midden in
de ontvoogdingsstrijd, waaraan geéstelik Nederland een groot stuk van zijn huidig peil
te danken heeft. Wij moeten het wel zeggen: de algemene geldende principes op kul-
tuurgebied staan in Nederland hoger dan hier. Dat is een gave, die de oudere, thans
ter rustkimme dalende generatie, de onze heeft nagelaten, en waarvoor die oudere
ook het nodige interesse heeft weten op te wekken. Nellie Van Kol deed er het hare
voor, in volle overgave, met oorspronkelijke spontaniteit, met visie op de toekomst, en
zodanig, dat toen zij de steven wenddé en inging tot het land harer nieuwere waar-
heid, haar volgelingen haar scheiden lieten, en vastberaden voorstapteiji op de weg, die
zij getrokken had!
Wel nooit heeft zij vóór 1910 laten raden naar haar wijsgerige inzichten, maar
hoe dikwijls de naam Jezus, en de voorbeelden uit de Bijbel haar ook voorgelicht
hebben, hoe religieus in brede zin haar opvattingen van alles en nog wat waren, hoe
pregnant? zij ook altijd gevoeld moge hebben, dat de levensdraad van Bijbel en Maha-
barata, om een vaste nagel gewikkeld ligt, hoe Ramahkrishniaans haar waardeermg
voor alle goddelik peinzen ook steeds moge geweest zijn, toch ging zij doelvast op haar
programma af. Een voorbeeld: „niemand mag”, zo schrijft zij, „den kaderen NO _
leeren, dat WELDADIGHEID dé hoogste deugd is, en dat het m de wereld
volmaakt goed zou gaan als alle rijken weldadig waren, en alle armen dankbaar tevre-
den, vlijtig en spaarzaam. Liefde die recht doet, staat hoger dan liefde die almoezen
uitreikt.” , .
Gelatenheid predikt zij niet, nooit, ook niet voor de jeugd. Zij stelt de eis met,
dat iedereen tevreden moet zijn met zijn lot. Dat vormt dan ook de hoeksteen van haar
overtuiging, dier aanstreeft op vervorming van de wereld. . . ,
Nationalisme is haar vreemd, „ die zonde jegens den menécheliken geest mag niet
gepleegd worden: het land der inwoning mag men gerust lief hebben, en bewonderen
mag men wat de geschiedenis als iets werkelijk Srootsch geeft, maar tevens moet ge-
leerd worden, dat was men Zwitser of Deen, men ONGEVEER dezelfde redenen
zou hebben voor dezelfde natuurlijke gevoelens. Wie de stichting van een „Broeder-
bond” der Natïèn te overdreven vindt, onthoude zich ten minste van her werpen van
steenen en gruis op het terrein waarop die Bond zou kunnen ontstaan.
Kunnen wij ons Kampsters van heden ten dage anders denken? Zeurt zij, of
gaat het ons naar de ziel ? - ui"i -
Benevens dit alles echter, wat ten slotte nog woorden zouden kunnen blijken,
alhoewel de toon van haar stem, en het klemmend betoog zelf borg staan voor haar
woorden I komt een karaktertrek van waarde ons de stevigste alle riemen onder het
49 |