| Full text |
ver opmerk zaamheid en nadenkene
van zer. 2 Wanneer de kine
nee kenmerken van gelijke
genoegzaam zijn, hebben aange=
t gi Nu,-daarin komen deze
daarin zijn zij aan elkans
Maar (vraagt gij verder ) wat ont=
gij aan de fpade, dat niet aan de vork
den is? „De vork heeft twee, of drie,
hoekige ee doch de fpade heeft er geen
Le is breed n plat.” Î Nu, in dit opzigt
zij van „en zijn ongelijk aan elkane
nnen uwe leerlingen niet aanftonds
rin de En voorwerpen overeen.
veifehilken.. an moet gij hen op den
19 ens wanneer. zij reeds eenigermate
ien, hun dikwijls kortelijk vra
en: 5, Waarin gelijken deze beide dingen aan
‚elkander? Bij voorbeeld de K en de E — het
‚, paard en de koe — de gans en de eend _—
<> uwe mutsen die van PIETE eR 2 Waarin zijr n.de-
ze voorwerpen van malkander onderfeheiden ? Ô
gj hun naar de kenmerken of het nut
an het eene of andere ding vragen, of hen in het
vergelijken oefenen, zegt hun dit dan fomtijds
vooraf, en {poort hen aan, om te huis, of op
den weg, de voorwerpen zeer oplet ttend te bee
fchouwen, en opte merken, waaraan zij dezel-
ven kunnen kennen , waartoe zij dienen, en
waarin zij overeenkomen of verfchillen. Met de
CIIKEN KUNT
efening in het vergelijken moet gij lang en vlije
tig aanhouden, u zelven daartoe zorgvuldig voors
bereiden , en trachten , altijd eene menigte,
daartoe gefchikte, voorbeelden bij de hand te
hebben.
De zoo ftraks opgegeven manier van onderwijs
Ä 4 in
? |
