Full text |
méént dat het Mr. L. PH. C. VÀN DËN BERGH is geweest, die het eerst
çjg aandacht van het groots publiek op de volksboeken heeft gevestigd, oin
reden dat zijn werk « D e N ederlandsche 'V o 1 k s r o m a ns » in
1837 verscheen, één jaar vroeger dan het boek van MONE. De geleerde
Dr G. J. BOEKENOOGEN laat, in zijn studie «De Nederlandsche
Volksboeken», den lezer in deze meening, als hij VAN DEN BERGH
looft, omdat hij reeds in 1837 een werk over de volksromans in het licht
zond en, daarnevens, slechts in tweeden rang den baanbreker, den breed-
zienden en diep-voelenden MONE vernoemt : « Mone’s zeer verdienstelijk
«Uebersicht der niederlandis-chen Volksliteratur
al ter er Zeit», (1838) en de verschillende zeer verdienstelijke werken
(Graesse, Campbell,. Nijhoff en Bibliotheca Belgica, met tal van catalogi
van bekende boekverzamelingen) bevatten ook veel dat voor de kenners
van volksboeken van gewicht is ».
De waarheid is dat MONE eerst van al de rijkheid van de gezamenlijke
Nederlandsche volksliteratuur heeft in ’t licht gesteld. Met het doel deze
in heel haar uitgebreidheid te bestudeeren, kwam hij zich in het jaar 1821
met zijn familie te Leuven vestigen. Negen jaar lang werkte hij voortdurend
in onze openbare en private verzamelingen en wanneer, in 1830, de omwen-
teling uitbrak was hij op reis in het Noorden, om er enkele bijkomende
opzoekingen te doen in de bibliotheek te Leiden. Onmiddellijk keerde hij
naar Leuven terug, bracht zijn familie naar Duitschland en enkele dagen
late«r, onder het bulderen van het kanon, zat hij weer aan ’t werk in de
Burgondische bibliotheek te Brussel. JAN FRANS WILLEMS en zijn
vrienden hielpen hem voortdurend in zijn dokumentatie,
MONE behoorde, zooals mijn lezers wel weten, tot de volgelingen
van de gebroeders GRIMM, een geslacht van stoere werkers, groot door
geest en vernuft, waaraan Vlaanderen voor wat betreft zijn oudere literatuur
en zijn oudheidkundige en folkloristische studies zooveel te danken heeft.
En het is een feit dat Mr. VAN DEN BERGH geenszins onwetend was van
de werking van die groote Duitschers en zeer zeker geheel of gedeeltelijk
de studies van Mone had gelezen, want meerdere gedeelten verschenen
er van in de toenmalige tijdschriften. Ook kende hij het boek van
GOERRES, «Teut s c he Volksbuecher», zulks blijkt duidelijk
uit zijn werk.
In een naschrift (Overzicht over de oude romantische literatuur in de
Nederlanden) legt hij o.m. de navolgende verklaring af :
« Men begint thans allengs van dit vooroordeel af te zien (nl. van
nog langer met haat en minachting te gewagen over de voorouderlijke
poëzie), al is het misschien uit volgzucht, want het zijn de Duitschers, die
ons het eerst met deze voorouderlijke schatten hebben bekend gemaakt, en
ons tot onze schande onze oude taal en letteren geleerd hebben ; terwijl
28 |