Full text |
Het jeugdbibliotheekwerk staat bij ons op de meeste plaatsen nog in zijn kinder-
schoentjes, maar de wil is aanwezig om in de toekomst meer zorg te besteden aan de
jeugdbibliotheken. Er werd beroep gedaan op drie sprekers, de heer L. Schevenhels,
Inspecteur Volksopvoeding die als eerste spreker in hoofdzaak zou handelen over de
toestand zoals hij zich momenteel in ons land voordoet. Terwijl mej. A. J. Moerkercken-
van der Meulen en mej. Th. de Laat zouden handelen over de werking van het Bureau
Boek en Jeugd.
Wij vestigen er de aandacht op dat al de referaten van deze congresdag zullen
gepubliceerd worden in Bibliotheekgids, wij kunnen er ons in dit verslag dus toe
bepalen de essentie van de behandelde onderwerpen weer te geven.
De heer Schevenhels begon met erop te wijzen dat reeds enkele jaren terug de heer
G. van Riemsdijk in Nederland een pleidooi hield voor „Nieuwe bibliotheken voor
nieuwe mensen” en nam dit pleidooi als uitgangspunt om de geest en het karakter
van de hedendaagse jeugd te schetsen, met als noodzakelijk gevolg de oprichting van
anders geconcipieerde jeugdbibliotheken voor deze „nieuwe mensen”. Ongetwijfeld
hebben de meeste openbare bibliotheken een kleine of grote collectie jeugdboeken,
maar hoe staat het met de kwaliteit van de collectie, met de behuizing, met de inrich-
ting en met het beleid ? Spreker veroordeelde de utilitair-berekenende houding van
vele bibliotheken, die er. slechts op uit zijn de jeugd te winnen met als doel ze ook
later als volwassen lezers te behouden, hij vindt dat er dient rekening gehouden,
worden met de eigen psyche, eisen, behoeften en mogelijkheden van de jongeren,
zelf.
Vervolgens analyseerde hij het rapport „Kinderen en boeken” een enquête van een
1.000-tal kinderen in Nederland en vergeleek met mogelijke (of vermoedelijke) uit-
slagen in België met zijn gebrekkige bibliotheekstructuur, zijn financiële beperkingen,
tekort aan geschikte gebouwen, gebrek aan verstandhouding, aan samenwerking, aan
centrale voorlichting en aan serviceverlenging, in één woord zijn dilettantisme.
In afwachting van de nieuwe wet op de openbare bibliotheken deed de heer
Schevenhels voorstellen ter verbetering en haalde als voorbeeld Limburg aan met z’n
centralisatie-idee en de service-verlening aan de plaatselijke bibliotheken, hij zinspeelde
op eventuele financiële steun van het rijk voor dit doel. Hij proposeerde dat de
bibliotheken, die deze service willen verlenen als een soort stagebibliotheken zouden,
kunnen fungeren voor het bibliotheekpersoneel uit de omgeving. Vervolgens sneed
hij het vraagstuk van de opleiding aan en gewaagde van een specialisatiejaar in de
bibliotheekschool en zelfs van inschakeling van een cursus gewijd aan jeugdlectuur in
et programma van de onderwijzersopleiding en misschien zelfs iets dergelijks te over-
wegen in cursussen voor aspirant-inspecteurs voor het lager en middelbaar onderwijs
en aan de hogere instituten voor opvoedkunde.
De spreker pleitte voor :
samenwerking met de plaatselijke scholen, publiciteit en voorlichting over jeugd-
jeu dh ■Waaf. 2u^cs êewenst en noodzakelijk is, aanleuning bij jeugdbeweging en
„reizende vertellers of voorlezers die in de bibliotheken tijdens vrije namiddagen
de Kinderen kunnen laten verpozen ;
praatjes over jeugdliteratuur in b.v. plaatselijke afdelingen van Davidsfonds, Wil-
lemsfonds, Centrale voor Arbeidsopvoeding, T.V. en radio ;
contacten met afdelingen van vrouwen- en middenstandorganisaties.
Dan kwam de jongerenafdeling aan bod.
spreker stuurde aan op het verspreiden van lectuurlijsten voor deze af deling en
^ CUr e |f| f Pu , icatie „Boeken voor jongeren” eens te meer een eenzijdig;
opgevatte Noordnederlandse affaire is geworden ;
2 |