Full text |
Eén van de belangrijkste hangt ongetwijfeld samen met de onvoldoende ont-
wikkeling en spreiding van de diverse kanalen langs welke de jeugd het boek
in handen kan krijgen. Opvallend is daarbij, weer voor Nederland, dat 40 pet.
van de ondervraagde kinderen wel eens - dus niet eens regelmatig - boeken leent
uit een bibliotheek, waarvan 19 pet. uit schoolbibliotheken en 13 pet. uit openbare
bibliotheken. De rol welke de openbare bibliotheken spelen ten aanzien van de
lectuurverspreiding onder de jongeren is dus wel bijzonder gering, en ik vrees
dat dit aandeel in België, resp. in Vlaanderen, nog lager zou kunnen uitvallen.
Het wordt immers reeds jaren op alle toonaarden gezongen dat ons openbare-
bibliotheekwezen niet van eenzelfde gehalte is als het Nederlandse. Het lijdt aan
een gebrek aan structuur en aan financiële beperkingen, het heeft een tekort aan
geschikte gebouwen en lokalen, er bestaat haast geen verstandhouding en samen-
werking, er ontbreekt een centrale voorlichting en serviceverlening en er is een
aanzienlijk te veel aan goed bedoeld, maar in zijn resultaten noodzakelijk beperkt
dilettantisme. Voor het verhelpen aan de meeste van deze tekortkomingen moet
uiteraard worden gewacht op de goedkeuring van de nieuwe wet op de openbare
bibliotheken, waarvan we voor de komende parlementaire zittijd enkel het beste
kunnen verhopen.
Het komt me nochtans voor dat er hier en daar nu reeds mogelijkheden voor
het grijpen liggen, om een en ander te verbeteren, soms misschien heel sporadisch
en voorzichtig, soms ook op een veeleer revolutionaire wijze. Ik denk in dit ver-
band aan de ongewoon grote kansen die werden gecreëerd in de provincie Lim-
burg, waar o.m. ten aanzien van het jeugdbibliotheekwerk de centralisatie-idee én
de menselijke en technische serviceverlening aan de plaatselijke bibliotheken tot
een gelukkige formule werden gecombineerd. In zoverre de andere Vlaamse pro-
vincies dergelijk initiatief niet zouden pogen te volgen en ik sta inderdaad vrij
sceptisch tegenover deze mogelijkheid — vraag ik me toch af of belangrijke bi-
bliotheken iets dergelijks niet zouden kunnen invoeren op beperkter schaal, b.v.
binnen de grenzen van een agglomeratie of van een arrondissement en dit even-
tueel met financiële steun vanwege het rijk. Het kan gaan om één daartoe speciaal
aangewezen lid van het stafpersoneel - dat uiteraard speciaal beslagen moet zijn
op het gebied van de jeugdliteratuur, dito bibliotheekwerk en de hele daarmee
samenhangende wereld van public relations enz. — dat ter beschikking staat van
de bibliotheken uit de agglomeratie, resp. het arrondissement, met het oog op het
geven van voorlichting bij de boekenaankoop, de opbouw van het catalogusappa-
raat, de organisatie van diverse tot het jeugdbibliotheekwerk horende nevenactivi-
teiten, het leggen van contacten met scholen, oudercomités e.d. Het kan ook gaan
om soort van beperkte bibliotheektechnische „commando’s” die voor een tijdje in
een bibliotheek neerstrijken - op haar aanvraag uiteraard ! — om daar de jeugd-
afdeling onder handen te nemen en deze op te bouwen zoals het hoort. En waarom
ook - in afwachting van betere tijden, die toch eens zullen aanbreken - geen
systeem ontwerpen van wisselcollecties, hoofdzakelijk van non-fictionwerken, waar-
voor bij de jeugd om voor de hand Eggende redenen een groeiende interesse
leeft, die de noodzakelijk beperkte collecties van kleinere bibliotheken voor enige
tijd zouden aanvullen en gevarieerder, ergo : aantrekkelijker maken ?
Diezelfde serviceverlenende bibliotheken zouden terzelfdertijd als een soort
van stagebibliotheken kunnen fungeren voor de bibliothecarissen en bibliothe-
caressen uit de omgeving, die „up to date” willen blijven.
ÿ
ÿ $
il |