Full text |
nen behoren, maar die langs diverse kanalen en media om ook terecht komen in
■de wereld van de jongeren, en daar ergens aanslaan, resp. blijven hangen.
Dit zijn de „nieuwe mensen”, waarvoor onze jeugdbibliotheken dienen gecon-
cipieerd te worden. De sociologische en psychologische gegevens, die de achter-
grond vormen waartegen het lectuurprobleem moet worden geprojecteerd, en
vooral dat deel dat betrekking heeft op de door de jeugd zelf en vrijwillig gekozen
lectuur, nopen tot een her-denken van het werk, tot een her-oriëntering, zonder
echter in het euvel te vervallen de kinderen en jongeren als volwassenen-in-miniatuur
te beschouwen en net te doen alsof er sedert Jean-Jacques Rousseau ter zake niets
veranderd is.
We mogen grif aannemen dat nagenoeg elke instelling, die zich in ons land
als een openbare bibliotheek aandient, inderdaad een kleine of grote collectie
jeugdboeken bezit. Maar is daarmee voldaan aan de absoluut noodzakelijke mini-
mumeisen inzake kwaliteit van de collectie en inzake behuizing en vooral ook ten
aanzien van de doelstellingen die het beleid bepalen ? Zijn de huidige jeugdbiblio-
theken practisch alle berekend op deze „nieuwe mensen”, of hangen ze vast
aan een optiek van vóór de tweede wereldoorlog, optiek die hier en daar zelfs op
•dat ogenblik al achterhaald was, zodat we ^ de titel van Wolgast’ bekende werk
parafraserend^H zouden moeten gewagen van „das Elend unsrer Jugendbüche-
reien” ?
Soms heeft het er naar mijn gevoelen zelfs alle schijn van dat de voorziening
van een jeugdbibliotheek niet „an sich” wordt beoogd, maar zulks veeleer met
bijbedoelingen gebeurt. Men hoort in de middens van bibliothecarissen wel eens
meer verkondigen dat de oprichting van een jeugdbibliotheek van kapitaal belang
is, omdat de jongeren dan leren lezen en de kans voorligt — en hier komt de
bijbedoeling om het hoekje gluren — dat ze later — als volwassenen-lezers zullen
blijven en gebruik zullen blijven maken van de bibliotheek. Deze utilitair-bereke-
nende houding lijkt me van zeer primair gehalte. Ze vormt een exponent van een
niet precies weten waar het in wezen om te doen is. Want is het veeleer niet zo
•dat jeugdbibliotheken in de allereerste plaats moeten worden voorzien en „ver-
troeteld ’ omdat de jongeren, zowel jongens als meisjes, zowel stads- als platte-
landskinderen, een eigen psyche, eigen eisen en behoeften en mogelijkheden en
beperkingen hebben en op luttele jaren tijds een inderdaad revolutionair groei- en
rijpingsproces moeten doormaken, waarbij de lectuur ongetwijfeld van onbetaalbare
betekenis kan zijn ? Betekent dat geen doel, geen finaliteit op zichzelf, die een
inzetten van alle beschikbare krachten en mogelijkheden ten volle kan rechtvaar-
■digen, zonder daarbij speculaties op toekomstige mogelijkheden-voor-de-bibliotheek
zelf te laten doorwegen ?
Als element van de vrijetijdsbesteding neemt de lectuur bij de jongeren een be-
langrijke plaats in, alhoewel de betekenis hiervan toch niet mag worden overschat.
Het rapport Kinderen en boeken, dat in Nederland verscheen naar aanleiding
van een in 1963 doorgevoerde enquête, wijst uit dat van de 1007 ondervraagde
kinderen uit verschillende opleidingsniveaus er nog steeds 29 pet. de lectuur niet
als vrijetijdsbestedingsvorm opgaven, terwijl als voorkeurvorm van vrijetijdsbeste-
mg e lectuur slechts 38 pet. wist te behalen, percentage dat zeker niet te hoog
is en voor Vlaanderen, waar de book-mindedness in doorsnee wel wat minder
■ontwi e is, nog wel een stukje lager zal liggen. Het optimisme dat in velerlei
mi leus ee t t.a. van de vermeende lectuurrage van de jongeren moet dus wel
inet e no ige voorzichtigheid worden gehanteerd, en nagegaan zou dienen te
worden waar mogelijke oorzaken van deze tekortkomingen te vinden zijn.
10 |