Full text |
178
AN Zjzulkdenideveanwmiddan... ddan.s.non-desdjlin.
‚D'n Zwârte« overpeinsde, met vooruitgestoken vingers grillige
banen beschrijvend, soms ze even in beving stil-houdend; zoo be-
weegt ’n zoemende mug ín den zomer; toen ging ie voort:
valle... zzzatlappe... af-s-s-stelle? … zù-ûlde-gà-ddat ?
De ophitser achter ’m, stond met schitterende oogen antwoord
af te wachten. Hopend dat d’r wat los zou komen. Verklaard vijand
van den dronkaard Verkerken. Meende te begrijpen, dat »d’n
Zwârtee, in zn stijfhoofdig ronddraaien om ’n nog duister denk-
beeld, ’top den journalist voorzien had.
— Joa, vàneighes, dà-’kik alle zzatlappênn zal afstell’n«, kwam
t van onder den afgeknotten cylinder-hoed.
Allé nà. Zwârte... nom-den-dikke… allé! Sissend werd
gefluisterd.
_ Ahwell!... dddan..…. moe-oe-de-ghà.… Vvverkà-ärken … oc
deurzeng-ng-de.… eh! En zich opeens naar voren werpend,
tot vlak vóór Delville, slap lach-lillend z'n vochtslimmende lippen:
Dddat ’ad-de.… nnnie-iet.… ghedaech-cht… hiiik.…. ehèl«
— Bravo, Zwâärte... dà’s ’iel zjuust !
Zware voeten schuifelden over ’t knersende zand. Er kwam
nieuwe belangstelling in den troep, die zich bij ‘t eentonige ge-
labber van d'n bezopene begon te embêteeren.
De naam van Verkerken was al weken en weken over de tong
gegaan: als twee gezellen elkaar ontmoetten, was dikwijls hun
eerste vraag: »Ies ’m weer op schok ghewest dees’ naecht?« Men
wist niet goed, hoe men met 'm âân moest, Van luien straatslijper
had-ie zich opgewerkt tot kranten-leurder, partij-leider, journalist.
Hij kende alle geheimen van de burger-partijen, had uit ’t vijande-
lijke kamp gewoonlijk nieuwtjes, voordat de meeste tegenstanders ze
zelfs wisten; had de vloek-rijke, laag-bij-de-grondsche volks-taal
verheven tot ’n machtig-schampere rethoriek, waarmee-ie de
werklieden wist te boeien. Weken-lang was-ie de roem van de
partij, totdat één pint, van n aàn-houdenden kameraad geakcepteerd,
m weer aan ’t zuipen bracht, en 'm tot haar schànde maakte.
In „den laatsten tijd was ’t echter, 'n aantal, overigens voor
zuipgrage genietingen zeer vergevings-gezinde partij-genooten, wel
wat »over z'n hout gegaan«. Koppen werden bij elkaar gestoken.
Stelselmatige oppozitie had zich spoedig gevormd. En »den Zwâärte,«
half tegen den toog aan hangend, onverstaanbaar mummelend in
zn slappen kwijlmond, soms lodderig lachend met opglinstering
van z'n afzichtelijk bloed-doorloopen wide-beesteoogen, had ’t nu
in zn onnoozele stijfhoofdigheid plotseling uitgebracht, als ’n van
buiten geleerd lesje, dat 'm nog door zn verbijsterde hersenen
spookte: »Dat ’adde niet ghedacht, eh!«
En eenigen hadden »bravo« geroepen.
? |