Full text |
EEN CATALOGISEERINGAFDEELING IN
EEN GROOTE BIBLIOTHEEK
door Dr J. F. VANDERHEYDEN
|
In de staatseconomie uit zich de thans heerschende economische crisis, om één
van de vormen van zijn uitwerkselen te vernoemen, in een vlaag min of meer gegronde
bezuinigingen op alle mogelijke niet-broodnoodig geachte posten.
Onze wetenschappelijke instellingen zullen weldra in meer dan één opzicht van uit
dien gezichtshoek bekeken worden, en dan worden de hun toegestane kredieten op een
min of meer logische wijze manier besnoeid.
Op zichzelf is het reeds een treurige zaak — maar tragisch wordt het wanneer
men nagaat hoe soms dergelijke besnoeiingen worden opgevat en doorgevoerd.
Dit is een internationale harde — en hopen we — voorbijgaande « trend » van
den dag. -
Maar evenzeer over alle grenzen heen en op alle mogèlijke gebieden zich voor-
doend waar de menschelijke bedrijvigheid zich uit, doet nu ook al sinds enkele jaren
het slagwoord «rationalisatie» de ronde. Zelfs op stuk van bibliotheekwezen wordt
er wel af en toe mee gegoocheld.
En inderdaad, het is meer dan tijd dat de huidige in een muffe routine vast-
gekluisterde organisatie van onze bibliotheken naar moderne en practische methoden
worde omgewerkt.
Daar zouden én het personeel én de bibliotheek in meer dan één opzicht baat bij
vinden.
Op die wegen liggen er zooniet besnoeiingen dan toch bezuinigingen te verwezen-
lijken waarvan de opbrengst voor andere doeleinden met meer vrucht zou kunnen
worden aangewend.
Een paar vaststellingen die men hier nooit voor de oogen schijnt te hebben,
mogen voorafgaan.
Immers, de gróote bibliotheken kregen in de laatste 50 jaar een beteekenis die
vroeger door weinigen voorzien werd. Ze werden het Mekka voor eiken wetenschappe-
1 ijken navorscher, en om dezen heen van de breede massa. Vandaar hunne groote
uitbreiding, die zich voornamelijk voordoet in het gestadig en breed aangroeien van
hunne schatten ; vandaar hunne roeping een werkinstrument te zijn dat licht te bereiken
en te hanteeren valt, wat zich bizonder zou moeten uiten in hun bezit van verschillende
practische volledige of speciale catalogussen. Die kolossale uitbreiding en tevens die nieuw-
gestelde opgaven vragen adaequate en zelfstandige methoden. Vandaar: het ontstaan
van een breede maar zelfstandige bibliotheekwetenschap, met hare eigen beoefenaars,
de specialisten van het vak : de bibliothecarissen die van den huize uit niet te verwarren
vallen met het personeel van musea of soortgelijke kunsthistorische kabinetten. (1)
M) Stichtende literatuur over de evolutie van d.e opvattingen in die lijn vindt
men m het 1* Aanhangsel « Vont bibliothekarischen Berufe » in A. GRAESEL: Hand-
De Bibliotheekgids, XI I
I |