Full text |
maskers en de negercultuur in ’t alge-
meen te dateeren. Eens dat werk begon-
nen, konden de vergelijking en de
oppositie der stijlen ons tot zeer belang-
wekkende oplossingen voeren voor de
geschiedenis der negerkunst en voor
de ethnologie in ’t algemeen. De Heer
Maes geeft ons - daar „wel eenige.
aanduidingen over, maar het is noodig
nog meer in die richting te doorgron-
den. De Heer Maes zegt ons niet
waarom hij het type I van het Bazakee-
masker als het oudste beschouwt.
Volgens zijn tekst besluit ik dat hij
type II als een vreemd aanbrengsel
beschouwt. Op bladzijde 12 insisteert
hij op het feit dat sommige maskers
van Serie II uit een zeer verwijderd
tijdvak moeten dagteekenen.
Indien type I het origineele Bayakas
type is, zouden wij nochtans .zijn oud-
heid mogen in twijfel trekken, zoowel
omi reden van het gebruikte materiaal
als om de evolutie van de stijl, die zich
gewoonlijk uit een meer naturalistische
of - veel meer partikulier plastische
conceptie ontwikkelt naar een meer
ornementaal stylisatiewerk of naar. het
eenvoudige ornement. De Heer Maes
vermeldt bovendien bij de Baku-
ba’s(blz. 15) het geornementeerde type
als modern type. ■
De verschillende moderne toepassingen
op de oude vormen zullen ons nog een
kostbare bron van opzoekingen zijn-.
Zij zullen de moderne oriënteering van
het decor aanduiden en het karakter
van-zijn verwijdering van primitieve
type en stijl.
Deze vragen betreffen zeker niet alleen
het masker maar heel de evolutie der
negerkunst. Frobenius heeft onlangs
een heel belangwekkende poging
gedaan. (Das unbekannte Afrika. Mün-
chen 1923). Maar het gebouw der
opzoekingen moet nog opgetrokken
worden. De Heer Maes is de aange-
duide man om het uit den grond te doen
opstaan.
Het boek van den heer Maes is van een
zeer belangwekkende photógraphische
dokumentatie vergezeld.
Men zou nochtans sommige stukken
grooter wenschen, en met meer details
van gelaat en profiel. Mogen we den
wensch uitdrukken een andermaal
platen te zien die meer op de hoogte
zijn van de moderne techniek en vooral
van den kapitalen rijkdom van
’t Museum van Tervueren? G. H.
GARRY VAN BRUGGEN : HET
HUISJE AAN DE SLOOT.
4e druk. Maatschappij voor goede en
goedkoopè lectuur, Amsterdam.
Dit boek hoeft niet meer bij het publiek
ingeleid te worden. Het beleefde vier
drukken in korte tijd, het werd
bekroond, het werd geestdriftig bespro-
ken in de pers. Tegenover zulk een
opgang is men eerder geneigd een
beetje te temperen, te zeggen : „Lieve.
mensen, jullie overschatten de waarde
van dit boek, het is een mode"; of hele-
maal te zwijgen en te denken :„het zal
vanzelf wèl luwen."
Maar hiermee is het publiek en de pers
nu eens terecht ingenomen. En ik
verheug mij in-de algemene bewonde-
ring te kunnen delen.
Waarin ligt toch de zeldzame bekoring
van dit boek? Er zijn van de laatste tijd
veel „kinderromans", die allen voortref-
felik /Zijn : van der Leeuw’s Kin-
derland, van Looy’s Jaapje, Streuvel’s
Prutske, maar geen van allen geeft mij
de ontroering, die dit kind bij mij
.opwekt. Dit meisje, dat geen naam heeft,
geen voornaam en geen achternaam,
dat woont in de Jodenbuurt van een
naamloos, klein stadje, ergens in de
nabijheid van Amsterdam, dit kind is
zozeer het type van een denkstertje,
dat alle omstandigheden van haar
jeugd schijnen mee te werken om dat
type te doen uitkomen.
Hoe beseffen wij opeens de kracht van
het Joodse ras uit dit Joodse gezin : de
grote naastenliefde onder elkaar, het
huiselik geluk en de beschaving en de
ernstige vroomheid, die de kinderen
wordt meegegeven. En daartegenover
de ontdekking, dat dit alles traditie* is,
dat het leven voortgaat en dat de dage- |