Full text |
en nood zouden herkennen, het rechte pad kan wijzen. François Mau-
riac is, met andere woorden, geen schrijver „de tout repos". Verre
van daar. En ik ben er van overtuigd dat menig goed geloovige die
zijn boeken ter hand nam, afgaand op een tamelijk bespottelijke
publiciteit die zijn katholicisme ophemelde, ze spoedig heeft moeten
sluiten en ze in het diepste van een kast achter slot en grendel ge-
borgen heeft. Dit gezegd zijnde, en omdat ik sinds ettelijke jaren en
herhaaldelijk het hartstochtelijk talent van Mauriac geroemd heb, zal
ik erbij voegen dat naar mijn meening Genetrix geenszins als het
meesterstuk van den schrijver kan worden beschouwd. Hierbij
gewaag ik niet van zijn schrijfwijze noch van het misbruiken
van impressionistische weergaven die vaak zijn zielkundige
ontledingen vermoeiend en soms kinderlijk maken. Ik bedoel de opzet
zelf van de roman, zijn personen die buiten het leven staan, zijn ver-
wikkeling die gewild, kunstmatig en van een vernuftige vereenvou-
diging is, naar de wijze van Zenaïde Fleuriot, zijn beweging die
overdreven en hortend is. Het streven naar bondigheid waarvan de
jongste drie boeken van Mauriac getuigen, hebben hem hierbij
gevoerd tot het buiten mate algebraïseeren van een grootsch opge-
zet verhaal dat hij herleidt tot de verhoudingen, de grofheid en
de bondigheid van een „fait-divers". Een drama wordt niet versterkt
door het te verarmen.
Ik neem mij voor in een andere kroniek kalmer over Henri de Mont-
herlant en zijn Paradis te schrijven. Het geval Montherlant is
beteekenisvoller en welsprekender dan het geval Mauriac. Te
vergeefs, dunkt mij, zou men, in heel de hedendaagsche Fransche
productie, naar een dergelijk belangrijk geval zoeken. In hem lost
zich waarachtig heel de crisis der nieuwere jeugd op en loopen,
evenals lanen bij een plein, al de sporen samen, waarover de
hersenschimmen en de gemeenschappelijke dwaasheden der gepro-
moveerde jongelingen rollen, die uit den oorlog gegroeid zijn, als
uit een prachtig avontuur, bij welks einde voor hen en voor de
wereld de weg tot de eindverlossing openstond. Ik zal gewagen
van Le Songe, dien veelbevattenden roman, die ondanks zijn gebre-
ken een der meesterwerken uit deze laatste vijf jaar blijft, en van
het Paradis à l’ombre des Épées dat de verheerlijking is van de
sport, de spierkracht en de lichamelijke kuituur, — kortom van al |