Full text |
<?xml version="1.0" encoding="UTF-8"?>
<text>
<p>had haar zooveel moeite gekost ze in toom te houden! „Zij zal wel komen !" beweerde een. Maar het was immers duidelijk, dat ze niet mocht en niet kon! „Ge zult eens zien; boer Dierckx zal nog niet in den grond zitten, of ze zal er wel zijn . Men zou hem maar laten zeggen. „Er is te halen, en dan zijn ze er bij, met hun.... neen, met hun bijltje niet maar met hunnen zak !" „Ja, te halen was er zeker, en zij was de eenige dochter; maar dat zij er záo haastig zou mee zijn, kon men -moeielijk aannemen." „Onthoudt wat ik u zeg: eer boer Dierckx wordt weggedragen, is zij er bij met heuren zak.... En ge zult die meid zien vliegen!.. „Een mensch, die boer Dierckx zoo goed heeft opgetast! Die mocht daarvoor wel wat hebben.... Neen, zelo kon die non er niet op uit zijn? Maar toch bleef de spotter er bij. En zie, het moest zijn dat hij die lui goed kende; want in den avond, vóor dat Dierckx zou begraven worden, kwam de deurwaarder, vergezeld van twee, drie vreemde heeren, aan het sterfhuis aankloppen, en toen bleek maar al te wel, dat de bruid des Heeren nog altijd zeer goed was ingelicht over de belangen der aardsche goederen. De meid verschrikte van al die vreemde, sture wetsgezichten. De deurwaarder las haar een geschrift op zegel voor, waarvan zij echter zeer weinig begreep. Het kwam hierop neer, dat hij volmacht had van wege zuster Barbara, eenige erfgename van wijlen boer Dierckx, om, in het sterfhuis de zegels te leggen. En daartoe gingen zij ook aanstonds over. Hoe verwonderd en kwaad de meid nu was! Daarvoor</p>
<p>DE BOER DER SCHRANSE.</p>
</text>
|