Full text |
<?xml version="1.0" encoding="UTF-8"?>
<text>
<p>„Rozeken!. . Rozeken Waar zijt gij 2. En met bevende handen tastte hij rond in ide ijdele ruimte. Dan weer eenige oogenblikken uitgeput neergelegen hebbende:</p>
<p>„U nog eens zien.., weten of gij gelukkig zijt lk voel u niet.... Geen Dierekx vóor mij heeft ooit zijne kinderen moeten roepen in dit oogenblik .... Waar toeft gij dan? ....”</p>
<p>En nu zakte hij ineen; de armen vielen slap op het deksel; doch de handen gingen voort zenuwachtig rond te tasten op het bed, in de plooien van de deken. En hij vond ze niet, zijne dochter'</p>
<p>Wel ja; waar toefde die dan?</p>
<p>In 't klooster, bij de andere bruiden des Heeren. Op ditzelfde oogenblik lag zij geknield op den vloer der kapel, de armen over de borst gekruist, het hoofd gebogen tot tegen de marmeren trappen van het altaar;. zij bad, en verzuchtte, en drukte herhaaldelijk de bleeke lippen tegen de ongevoelige, koude steenen, en deed boetveerdigheid. Neen, niet omdat zij haren ouden vader behandelde als zij deed; maar omdat zij, op den dag harer inwijding zelf, een wereldsch en zondig gedacht had gekoesterd. Voor de eerste maal hare kleederen van bruid des Heeren dragende, had zij, in de ruit van een openstaande venster, onverwachts haar beeld gezien, en een oogenblik behagen geschept in het zicht, dat die kleederen haar zoo goed stonden. Voor deze ijdelheid moest zij zich vernederen, zich kastijden, en boetveerdigheid doen, dagen, weken lang .. . . En dáarom kuste zij de steenen</p>
<p>En ginds lag de stervende vader, smachtende naar dat gelaat, hetwelk zij in het stof' drukte, smachtende naar eenen enkelen dier kussen, waarmede zij de stee –</p>
<p>DE BOER DER SCHRANSE.</p>
</text>
|