Full text |
<?xml version="1.0" encoding="UTF-8"?>
<text>
<p>hij geroepen was en zijn einde nabij.... En geene familie, geene nabestaanden..., zij alleen, de vreemde.... Hoor, hij sprak bij zichzelven, half binnensmonds; doch hier en daar kon men een woord vatten: „Nu is zij de bruid : Des Hoeren? Die hoeft geene bruid Maar de jonge Wuyts .... en de Schranse een pachterse.... Zie, daar komt ze uit den stal..., met een jongsken op den arm.... Wat een kerels Kom, geef hem mij.... ik zal hem niet knijpen Koekeloekoe pakken en in 't zand rollen, onder de linde.... Maar 't is Rozeken niet.... Die is nu.... Dat klooster, en die onderpastoor.... Stoute Boer Dierckx Geene dechter. Rozeken Wat zou zij beginnen? Al tienmaal had zij gezegd naar den doktoor te loopen ; doch hij wilde er niet van hooren. Maar toch zou zij; stond zij niet in voor hem, die niemand meer had en zichzelven niet behelpen kon ?.... Ook de doktoor vond den zieke in zeer bedenkelijken toestand. „En hij roept maar altijd op zijne dochter, mijnheer.... En die komt toch niet, al heb ik haar zelf nog zulken schoonen brief geschreven ! En nu zal zij zeker nooit meer komen, want vandaag moest ze geprofest worden. Gisteren verwachtten wij haar nog, en toen zij niet kwam, zegde hij dat hij ook geroepen was. Hij wil sterven, mijnheer, hij verlangt er naar." Een slecht voorteeken. meende de doktoor. En zoo bleek het ook Eene week verliep en de doktoor moest bestatigen, dat de middelen, waarover hij beschikte, niets vermochten. Werden de aanvallen van koorts zeldzamer, toch bleef boer Dierckx verzwakken. Het viel niet langer te betwijfelen, dat de laatste ontknooping niet rasse schreden naderde. Geheele uren, gansche dagen.</p>
<p>DE BOER DER SCHRANSE.</p>
</text>
|