Full text |
<?xml version="1.0" encoding="UTF-8"?>
<text>
<p>beklaagde man wat zij thans hoe langer hoe meer gevoelde niets meer behoefde. Doch, neen; hij sliep.... Zooveel te beter; dat zou hem goed doen, en gaf haar gelegenheid om den brief aanstonds naar de bus te brengen. Heden avond zou die niet meer vertrekken; maar dan was- hij toch reeds op weg, en hij zou er niets van weten. En morgen avond neen, dan zou de arme vader niet te vergeefs wachten ! Och, het braaf mensch wist niet wat het is, geroepen te zijn; zij was zoo geheel wereldsch.... wat haar evenwel niet belette goed te doen.... De tweede dag was voorbij; morgen zou Rozeken geprofest worden „Zou ze dan toch? " vroeg de meid zich steeds angstiger af. Of de vader zich dat ook afvroeg? Hij wist immers niets van den brief. En als hij er later van hoorde, zou hij dan niet kwaad zijn, omdat zij dit deed, buiten zijn weten ? .... Zij zou wel eens willen zien, dat hij zou kwaad zijn, als Zijne dochter daar was, dáar bij hem en bleef ! En men moest ook niet vragen of hij er aan dacht; hij at noch dronk, en had noch rust noch. duur. Hij weet dit wel aan ziekte en pijn in het hoofd, en ja, wel te pas was hij zeker niet; maar het was verdriet, hoop en vrees vooral, welke hem ziek maakten. Waarom had hij weer heel den dag door het venster zitten kijken, als hij niet iemand verwachtte? En wat had hij ook weer allemaal te vertellen gehad aan die oude meubelen van de Schranse ? Voor elk, éen voor éen, bleef hij stilstaan, en ge zaagt wel dat hij er mee sprak, maar er iets van verstaan, kost ge ook niet. En als hij niemand verwachtte, waarom had hij dan ook gedurig die klok in het oog, alsof hij de uren, de minuten</p>
<p>DE Bk)ER DER SCHRANSE.</p>
</text>
|