Full text |
DE LICHTER-AANSPREKENDE ROMAN
I
Op 30 mei 1949 werden voor de ledenvergadering van de Centrale Vereniging voor
Openbare Leeszalen en Bibliotheken te ’s-Gravenhage, zes pre-adviezen voorgelegd die
handelden over : „De Openbare Leeszalen en Bibliotheken tegenover de lichter en lichter-
aansprekende roman”. (Leeszaalwerk nrs 25 en 26) Het eigenlijke tema kon omschreven
worden met volgende vraag : „Kan men de sociale-kulturele taak van de openbare
biblioteek samenrijmen met het terbeschikkingstellen van lichter-aansprekende romans ?”
Wij denken dat de inrichters van deze stage zich hetzelfde afgevraagd hebben.
Onnodig hier uiteen te zetten waarom die vraag hier nu, tien jaar later, bij ons gesteld
wordt. Wij menen dat wij allen ten minste elementair van de verschillende toestanden
in Nederland en Vlaanderen op de hoogte zijn. Zoals toen in Nederland, denken wij
ook voor het beantwoorden van die vraag, de sociaal-kulturele taak van de Openbare
Biblioteek, als stelling die niet moet bewezen worden te kunnen aanvaarden. Tenslotte
menen wij eveneens een gedragslijn te kunnen ontwerpen, die zowel voor de officiële
als voor de vrije openbare biblioteek geldt.
Wij willen niet als lesgever optreden en besparen U daarom een bepaling en soort-
verdeling met psychologische ontleding van de bedoelde lektuur. Een paar auteursnamen
zullen duidelijk genoeg karakteristieke en gekende beelden oproepen :
1. De galeiboefroman van Max Brand en andere spitsbroeders ;
2. Het klatergoudverhaal van Mevrouw Courths-Mahler en haar dochters ;
3. De „zoek de moordenaar-story” van Edw. Multon en een gans stel Scotland-Yard-
agenten.
Wat daarover denken en wat daarmee doen in onze Openbare Biblioteek ?
Laat toe dat wij een klok laten klinken, die één van de adviseurs in 1949 te
’s-Gravenhage luidde. Het betreft het advies van Pater Theobaldus O.F.M. Cap. Wij
hebben niet de bedoeling, het belang van de andere adviezen en de bespreking over het
hoofd te zien. Wij denken hierbij aan onze vooropgezette advokatenrol in deze paneel-
diskussie.
Allereerst maakt Pater Theobaldus een onderscheid tussen de literaire vorm van
deze boeken en de etische zijde van hun inhoud. Zeker is het, dat bij de bedoelde
boeken, noch de woordkeuze noch de kompositie een vormende waarde hebben en dat
er geen schoonheidsontroering van uitgaat. De inhoud kan etisch gesproken, waardeloos
of positief schadelijk en slecht wezen.
Hij verdeelt dan de lichtere romans in twee groepen. Eerst behandelt hij de etisch
waardeloze snert. Mag de openbare biblioteek dit soort lektuur beschikbaar hebben en
zo ja, hoe er mee omgesprongen ?
a. deze lektuur kan ontspanning bieden en een gelegenheid geven tot het volledig rusten
van de geest. Bedoeld wordt de afleiding na zware geestesarbeid en de aanvulling
van een tekort aan verbeeldingsaktiviteit die voornamelijk bij intellektuelen wordt
vastgesteld ;
b. deze lektuur kan een vrije-tijdsbesteding in het gezin meebrengen, een onttrekken aan
de gevaren van de uithuizigheid en het leeglopen. Ze kan aldus het karakter van een
persoon en zijn huiselijk leven beschermen. Alzo zouden er enigszins kultuurbewaren-
de invloeden van uitgaan ;
c. deze lektuur kan een middel zijn voor de minder ontwikkelde mens om zijn taalkennis
een beetje te verrijken, wat hem zou moeten toelaten zich beter te uiten en leren
andere boeken te verstaan.
Tegen dit abc kan aangevoerd worden dat bedoelde boeken tot een geestelijke af-
stomping leiden. De adviseur meent dat dit mag beweerd worden voor b en c maar
144 |