Full text |
wil staan ten einde enkel dit zacht maar dringend gebeuren te
vernemen.
Er is een verhaal (« Najaar ») van een oudgeworden schilder
die het portret te maken krijgt van de vroegere geliefde. Vermengen
van weemoed en zoet opflakkerende liefde herinnert hier aan de
oude romantiek (de Musset ?). Er is een verhaal uit de oorlog en een
dat énkel verbeelding is, en een, waarmee het boek geopend wordt,
uit de oertijd : Koohwek, die door een achterlike volkstam gevangen
wordt, die hij vuur leert maken en voor wie hij werktuigen ver-
vaardigt, tot zijn heimwee dat over de vlakten reikt de werkelike
gestalte krijgt van een boog en pijl waarmede hij zijn bewakers
doodt en hun ontsnapt. De hinde onderweg ontkomt hem. Een
meisje van zijn eigen volk vlucht bij zijn nadering. Een zeer oud
man treedt hem te gemoet : zijn vroegere bloedbroeder, en nu eerst
begrijpt hij dat het leven voor hem voorbij is. Die nacht wekt
een stem hem op om de blanke maan, nooit wijkende bestendigheid
boven ’t aards geboren worden en vergaan, te aanbidden en te
doen aanbidden. Voor zijn bijeengeroepen stamgenoten rijst hij
zingend op en sticht deze godsdienst.
Mooi ook en van een diepe betekenis, die aldoor duidelik is
uitgewerkt : « Het Loflied ».
Een jonge man die pas ridder geslagen is. rijdt op zijn paard
naar huis en droomt van het komend wederzien. In een smal ravijn
ontmoet hij een ruiter die niet wijken wil. Gevecht. De ruiter
verslaat hem licht doch schenkt hem het leven op de belofte, geen
dag ervan ten einde te laten gaan zonder een loflied op zijn schoon-
heid met hart en ziel te zingen.
Thuis ontvangt hem een ledige burcht. Vader en moeder zijn
dood. Na alle wanhoop treft hem in de kamers en in de avond-
boomgaard de grote liefde van zijn ouders die nog aan veel
tekens bemerkbaar is. Hij zingt het lied.
Een oom neemt hem mede. Hij raakt op zijn jonge vrouw ver-
liefd. In een nacht, als de grijsaard weg is, zal zij hem ontvangen.
Doch eerst moet hij de zang nog aanheffen. Hij ontsluit de.lippen,
maar het lied wil niet gezongen worden. « Bevend van weedom
begreep hij : het gold hier een keuze, zingen of naar vrouwe Jacoba
gaan. Hij weifelde een korte seconde, en in dien oogwenk werden
de takken van zijn jeugdboom gebroken, en er de bloesems afgerukt.
En toen hij den zang aanhief, jubelend en prijzend, geschiedde dit
niet met de stem van een jongen, maar met een diep en machtig
258 |