Full text |
<?xml version="1.0" encoding="UTF-8"?>
<text>
<p>Het is bijna vijf ure als Alfred een rijtuig bestelt en den koetsier gelast zijne koffers op te laden. Weldra is alles gereed en neemt Alfred afscheid van zijnen huisbaas. Moeder Penninckx heeft de tranen in de oogen en spreekt, met haren gentschen tongval Alfred goedig toe :</p>
<p>Alfred, jongen, gedraag u toch altijd wel, en wanneer gij soms nog eens naar Gent komt, laat toch niet na ons te komen bezoeken.</p>
<p>Alfred belooft zulks werktuiglijk, daar hij slechts bekommerd is, om zoo spoedig mogelijk uit de voeten te raken. Nadat meester Penninckx en zijne vrouw hem nogmaals warm de hand gedrukt hebben, springt hij in het rijtuig en bereikt kort nadien het spoorweg-station. Het is reeds half-zes, maar Kaatje is er nog niet. Alhoewel het vastgestelde ontmoetings-uur nog niet verschenen is, wordt Alfred reeds angstig. Zijn hart klopt geweldig en de minuten schijnen hem zoo verschrikkelijk lang toe, dat, ware er slechts een enkel voorbeeld, dat de tijd ooit op zijne baan stil bleef, hij bereids zou denken dat zulks nu weder het geval is. In den tijd Yan vijf minuten ziet hij wel tienmaal naar het uurwerk, waarvan de slinger zoo regelmatig in zijnen gang hem toeschijnt, opzettelijk om hem te tergen, zijn heéri en weergaan te vertragen. Het is nog twintig minuten voor zes ure. Alfred wordt zoo ongedurig en maakt zoovele ongerijmde gissingen, dat hij, zenuwachtig als hij is, het op een angstig wandelen zet.</p>
<p>Maar, daar houdt- een rijtuig voor de statiedeur stil. Ha,</p>
<p>De commensaal neemt het briefje op en spoedt zich naar zijne kamer. Daar de meubelen van zijne vertrekken aan baas Penninckx toebehooren, is Alfreds goed welhaast ingepakt. Na die bezigheid zet hij zich in eenen sofa. Zijn geweten moet toch niet gerust zijn, want van tijd tot tijd springt hij ijlings op en wandelt koortsachtig en driftig zijne kamer op en neder.</p>
</text>
|