Full text |
poration) het volledige catalogusapparaat voor de Transitorium 111 -biblio-
theek zou verzorgen.
Op 1 mei 1975 trad een automatiseringsdeskundige bij de UB in
dienst. In voortreffelijke samenwerking van een klein team werd de invoer
en verwerking voorbereid en na zes maanden tentatief gestart. Twee maan-
den later, 5 januari 1976, werd het projekt volledig operationeel.
5. Het lijkt me goed, hier puntsgewijs de uitgangspunten samen te
vatten, die — goeddeels reeds vóór het projekt startte ^ waren ontwikkeld.
5.1 De invoer der beschrijvingen in het geheugen en de controle
daarop moesten efficiënt verlopen. Bij de invoer moesten gebruikmaking
van dure computertijd èn afhankelijkheid van de computer zo mogelijk wor-
den vermeden.
5.2 Voor de personeelszaken moest — zeker bij de start van de nooit
meer eindigende periode van bibliotheekautomatisering — de meest aan-
sprekende manier van werken worden gevonden. In geen geval mochten hun
de werkzaamheden worden ontnomen, die juist hun vakmanschap uitmaken.
5.3 De uitvoer moest zoveel mogelijk plaatsvinden in nieuwe vormen.
De Transitorium III-bibliotheek (en eventuele opvolgers) zou eerst catalogi
in lijst-/boekvorm ontvangen, maar wanneer het projekt vorderde en de
omvang te groot zou worden, zou op COM-fiche moeten kunnen worden
overgegaan. Later zou het on-line raadplegen van de bestanden in principe
mogelijk moeten zijn.
5.4 Voor de centrale catalogi op de UB en voor de landelijke centrale
catalogi op de‘Koninklijke Bibliotheek’ moesten dezelfde titelbeschrijvingen
uiteraard door de lineprinter op titelfiches worden afgedrukt. Maar voorop-
gesteld werd — vooral met het oog op de niet onmogelijke uitbreiding van
het projekt—, dat de fiches geheel verzorgd (dus b.v. mèt verdubbelingsfi-
ches), volledig gesorteerd (naar alle denkbare bestemmingen èn naar
alfabetische of numerieke volgorde), werkelijk invoegklaar èn snel op de UB
zouden moeten binnenkomen.
5.5 Alleen al vanwege de meervoudige aanschaf binnen de universi-
teit en het daardoor vóórkomen van vele co-signaturen, moest rekening
worden gehouden met toevoeging van andere signaturen dan ‘bibliotheek
Transitorium III’ bij titelbeschrijvingen die voor die bibliotheek al in het
geautomatiseerde bestand zouden zijn ingebracht. Het moest dus een ‘open’
projekt zijn, dat bij welslagen voortgang op de ingeslagen weg moest
mogelijk maken.
5.6 Het door de instituutsbibliothecarissen opgeven van decentrale
kenmerken (decentrale plaatsaanduidingen, ook decentrale onderwerpsont-
sluitingen) èn de opneming daarvan in het databestand moesten mogelijk
zijn, zodat in de instituutsbibliotheken niets meer zou behoeven worden toe-
gevoegd aan het via de computer vervaardigde catalogusmateriaal.
112 / Bibliotheekgids—Jg. 53 — Nr. 2-3 —1977 |