Full text |
enge perken van de eigen wetgeving. Wij 'verwaarloozen den toets die
buiten ons ligt; wij onderzoeken de grondslagen niet en aanvaarden gela-
ten wat buitenstaanders, niet-vakmenschen, ons onder de voeten geschoven
hebben, buitenstaanders, gebukt gaande onder foutieve opvattingen over het
bibliotheekleven. Spreken van een groei van de beweging is goed; van een
diepgang naar het idee gaat niet; ook niet van een doorzijpeling in de
hoofden, van de positie die de bibliotheek inneemt. Dus is het onze plicht
toetssteenen te nemen, daar waar wij die vinden kunnen, hier en elders, en
de Nederlandsche reis heeft ons een flinke toétskassei aan de hand gedaan.
Doen wij dat niet, dan zal niet alleen de beweging gedisqualifieerd wor-
den in het buitenland en door ons eigen nageslacht (en daarvoor zijn de
promotors van de wet de schuldigen) maar bok wij, en wij, althans ik,
heb geen zin mij dit kleedje te laten aanpassen.
Wie het Nederlandsche bibliotheekleven zag — en dàt is juist de
kwestie: «zien» — die erkent, al -zijn de uitleencijfers lager dan de onze,
dat her bibliotheekleven er intenser, doelmatiger leeft, BEWUSTER VAN
ZICH ZELF (1). Was dat altijd zoo? Neen. Ook Nederland heeft een
tijdje onzen toestand gekend, en dat is te bewijzen. Die toestand heeft
men dan op zeker oogenblik afbreuk gedaan om de goede politiek in te
luiden. Ziehier een vergelijking, die onder dit opzicht boekdeelen waard is.
Inspecteur Putman wees er op, dat België nog duizend gemeenten telt,
waar nog geen bibliotheek bestaat, en dat in ’t geheel ongeveer 2600 boe-
kerijen (en boeken-rijtjes) op onzen bodem onder het oog van den Staat
leven (en met den dood worstelen). Men versta ons van eerstaf goed, en
graag wordt de openlijke verklaring afgelegd: wij zijn NIET GEKANT
tegen de lektuurvoórziening van de buitengemeenten, wel integendeel, zij
moet een eerste zorg zijn, maar óp andere gronden dan nu het geval is. (2)
Welnu, een gelijkzwevend aantal boekerijen telt Nederland ook, maar het
zijn deze niet, die de Regeering er tce gebracht heeft aanzienlijke Staats-
subsidies te schenken. In den beginne was de Regeering heelemaal niet
van plan te subsidieeren. Eerst op de vraag van een Openbare Leeszaal
om' steungelden is de reactie gekomen. Toen deze vraag binnen was, achtte
het Ministerie van Onderwijs het geraadzaam goed voorgelicht te zijn over
den toestand, want als openbaar lichaam kon het 'Ónmogelijk één instelling
subisidieeren en vele andere terzij laten liggen. Duizend vragenlijsten wer-
den in omloop gebracht (in 1909); 810 kwamen ingevuld terug en na ver-
werking bleken §22 bibliotheken te bestaan. De Dienst van Openbaar
Onderwijs had niet beter gevonden dan deze alle ever één zelfde kam te
(1) Aldra voert men aan dat de Nederl kuituur hooger staat. Waarom? en och.
ook het ongecultiveerde heeft er nog wel zijn humus.
(2) Deze verklaring moet ons van hef hart, want vroeg of spa plakt men ons
zonder het ons te vragen het mooie etiket op den rug «fossoyeur des bibliothèques».
Dat zulks tegen onzen zin geschiedt is nog , zoo erg niet, maar dat het etiket een
-onwaarheid bemantelt, dàt is een misdaad. |