Full text |
6 Vrije bibliotheken aan 1926 leden het respectabel getal van 31.561 boeken ! Deze Vrije
bibliotheken waren: Boekerij Meyl of Leuvense Poort (3.150 boeken), Kransken (1.691),
Willemsfonds (1.478), Vooruit (875), Boomlaarstraat (1759), Lisp (1644).
In de stadsverslagen erkent men woordelijk : ”Dat er 2 als werkend in een hogere kategorie
moeten worden aanzien. Het zijn de boekerijen van ’t Kransken en die van de Leuvense
Poort. Een speciale melding voor deze laatste nochtans, omdat ze wezenlijk een model-
inrichting is geworden, met een rijken en uiterst verdienstelijken boekenschat, waartussen
een uitzonderlijke keus van vakwerken.”
In 1922 keurde de Gemeenteraad van Lier een besluit goed, waardoor alle Vrije bibliotheken,
die aan de minimumnormen opgelegd door de wet voldeden, stadssubsidie zouden krijgen.
Of dit een weloverwogen besluit was, valt sterk te betwijfelen. Misschien berekenden de
Heren Raadsleden eventjes het wettelijk verplicht bedrag van 0,25 fr. per inwoner uit,
zagen het verschil met wat zij gewoon waren te geven aan de stadsbibliotheek en vonden
het bedrag te groot. Misschien meenden ze dat het voldoen aan de normen een zo
moeilijke zaak was, dat zij niet konden indenken dat enkele jaren later er 6 bibliotheken
recht op stadssubsidie zouden krijgen door dit overijld besluit.
De Stadsbibliotheek zelf zou jarenlang beneden de gestelde normen werken, zodat na
langdurig geharrewar tussen bibliotheekinspectie, stadsbestuur en bibliothecaris de erken-
ning (en subsidie) van Provincie en Staat ingetrokken worden.
Het Raadsbesluit van 1922 viel in feite uit ten nadele van de stadsbibliotheek. Zo kon
deze laatste in 1923 nog een toelage van 4.218 fr. bekomen voor aankoop van boeken.
Drie jaren later echter wordt er beslist dat ”de som uitgetrokken voor de boekerijen,
wordt verdeeld als volgt : de helft voor de Stadsbibliotheek, de andere helft voor de
aangenomen Vrije bibliotheken. Deze helft bedraagt in 1926 de som van 3.250 fr., dus
bijna 1.000 fr. minder dan de toelage van 1923. De stadsbibliothecaris wordt niet in het
minst geprikkeld door naijver : zijn kliënteel blijft verminderen. In 1928 telde hij nog 244
lezers, vervolgens 225, dan nog 207 !
Op het ogenblik dat Provincie en Staat hun erkenning en subsidies intrekken, ziet men
eindelijk in dat er iets moet gedaan worden. In 1930 stelt het Stadsbestuur een "Studie-
commissie der Openbare Boekerij” in, die als doelstelling meekrijgt : ”de huidige toestand
der bibliotheek omschrijven en de onmiddellijk ftoodzakelijk verbeteringen aanbrengen.”
De voorzitter, Frans Mets, bezocht dan ook verschillende malen de eerste verdieping van
het Museum Wuyts-Van Campen, samen met zijn secretaris, Ignace Van den Brande. Een
gedetailleerd verslag groeide uit deze speurtochten, waaruit nogal eens wat kritiekjes
loskwamen. Het begint al bij de ingang van de bibliotheek. Het gevelplaatje met de nodige
aanwijzingen als openingstijden, blijkt veel te klein en praktisch onvindbaar. De poort
wordt pas opengezet als de openingstijd is aangebroken en zonder richtingsaanwijzer
moet de nieuwe lezer maar weten dat hij de trap aan de zijkant moet beklimmen. De
betalende leden (leden met een leeszaalkaart ?) mogen het lokaal betreden, de meesten
staan te wachten op het bordes, afgesloten met de eigenlijke bibliotheek door een
verbindingsraam met gleuf. Langs deze gleuf vindt dan de gehele uitleenprocedure plaats !
De bibliotheek is volgens het ooggetuigeverslag een stoffig, rommelig geheel. De boeken-
rekken reiken tot aan de zoldering, ongeveer zes meter hoog. De grote tafel in de
leeszaal ligt vol opeengestapelde boeken, bedekt met dikke stoflagen, langs brede
vensterspleten binnengewaaid. Er is geen enkele stoel bruikbaar. De gasbekken in de
twee lokalen branden niet meer en ”bij overtrokken weer kan de bibliothecaris zijn
aantekeningen niet doen." Er bestond alleen een schriftelijke lijst van het boekenbezit,
Bibliotheekgids — Jg. 51 — Nr. 1 — 1975 / 27 |