| Full text |
iiiiui
38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 5
76 75 74 73 72
D
19 18
Verordnung
über die Vermahlung und Beförderung
von Brotgetreide.
Die Verarbeitung von Brotgetreide zu Mehl und die Ausbeutelung des
Mehles darf nur in hauptgewerblichen Mühlen erfolgen, welche die
Mahlerlaubnis der Provinzial-Ernte-Kommission besitzen. Mahlvor-
richtungen, die nach Umfang und Art untergeordnete Nebenbetriebe
anderer Gewerbe darstellen, können unter Zustimmung der zuständigen
Provinzial-Erate-Kommission in Betrieb gehalten werden.
§ 2.
Das Anbieten, Feilhalten und der Verkauf, der Kauf oder sonstige
Erwerb aller für die Vermahlung von Getreide geeigneter, für den
Haus- und Nebenbetrieb bestimmter Handmühlen und Maschinen ist
untersagt.
§ 3.
Der Ausmahlungsgrad für das inländische sowie für das eingeführte
Getreide bleibt bis auf weiteres auf mindestens 97 % bestehen. Dieser
Ausmahlungsgrad ist dahin zu verstehen, dass alles Brotgetreide ohne
Absonderung von Kleie voll ausgemahlen werden muss. Der fest-
gesetzte Ausmahlungsgrad gilt auch für das Korn der Selbstversorger.
Haftbar für die Innehaltung des Ausmahlungsgrades sind die zur
Verarbeitung von Brotgetreide zugelassenen Mühlen.
Die angeordnete Festsetzung des Ausmahlungsgrades gilt nicht für
das Getreide, welches zum ausschliesslichen Verbrauch in dem Etappen-
und Operationsgebiet vermahlen wird. Die Müller, die von dieser Aus-
nahmebestimmung Gebrauch zu machen berechtigt sein sollen, sind
durch das Comité National den zuständigen Provinzial-Ernte-Kommis-
sionen anzumelden. Sie unterstehen einer genauen Kontrolle durch die
zuständigen Provinzial-Ernte-Kommissionen. Diese Kontrolle hat
gemäss den Anordnungen zu erfolgen, welche von der Zeatral-Ernte-
Kommission dafür getroffen werden.
§ 4.
Die Vorsitzenden der Provinzial-Ernte-Kommissionen erhalten das
Recht, für die Herstellung von Backwaren für kranke und schwache
Personen oder für direkte Ausgabe von Mehl an kranke und schwache
Personen, den vom Comité National dafür bezeichneten Mühlen einen
geringeren als den in dieser Verordnung festgestellten Ausmahlungsgrad
zu gestatten.
Das Comité National hat den zuständigen Provinzial-Ernte-Kommis-
sionen für diese Mühlenbetriebe die Mengen Getreide nachzuweisen, die
für die feinere Ausmahlung erforderlich sind. Die Provinzial-Ernte-
Kommissionen haben darüber zu wachen, dass das vom Comité National
feiner ausgemahlene Mehl nur dazu benutzt wird, um in den von den
Vorsitzenden der Provinzial-Ernte-Kommissionen ausnahmsweise zuge-
lassenen Bäckereibetrieben Backwaren für kranke und schwache
Personen herzustellen, oder um als Mehl an kranke und schwache Per-
sonen verteilt zu werden.
5.
Die Verluste durch Mahlschwund dürfen bei Herstellung von Brot-
mehl 2 % nicht übersteigen.
§ 6.
Jede Beförderung von Getreide muss von einem Geleitschein begleitet
Verordening
over het malen en vervoeren van koren.
§ 7.
sein.
Die Provinzial-Ernte-Kommissionen dürfen innerhalb der Bestim-
mungen dieser Verordnung für ihre Bezirke Ausführungsbestimmungen
und insbesondere die für die Ueberwachung der Mühlen und die Beför-
derung erforderlichen Vorschriften erlassen.
§ 8.
Zuwiderhandlungen gegen diese Bestimmungen ziehen die im § 9 der
Verordnung über die Beschlagnahme des Brotgetreides angedrohten
Strafen nach sich. Sind insbesondere Mahlvorrichtungen verheimlicht,
verbotswidrig benutzt, feilgehalten oder erworben, so ist auf Einziehung
bzw. Unbrauchbarmachung jener Gegenstände zu erkennen. Ebenso ist
bei verbotswidrig gemahlenem Mehl auf Einziehung zu erkennen.
Zuständig sind die deutschen Militärbefehlshaber und Militärgerichte.
(Staatsdruckerei (N 1067.)
Brüssel, den 19. Juli 1917.
Der Generalgouverneur in Belgien.
Freiherr VON FALKENHAUSEN,
§ 1.
Het verwerken van koren tot meel en het uitbuilen van het meel mag
alleen geschieden in molens, die tot hoofdbedrijf dienen en die een maal
verlof van de provinciale Oogstkommissie (Provinzial-Erate-Kommission)
verkregen hebben. Maaltoestellen die, volgens aard en omvang, aan
andere bedrijven ondergeschikt zijn, mogen mits goedkeuring van de
bevoegde provinciale Oogstkommissie in gang gehouden worden.
§ 2.
Het is verboden, om het even welke handmolens en toestellen voor het
malen van koren als huis- of bijbedrijf aan te bieden, te koop te stellen
en te verkoopen, te koopen of anderszins te verwerven.
§ 3.
De maalgraad, zoowel voor het inlandsch als voor het ingevoerd koren,
blijft tot nader bericht op ten minste 97 % vastgesteld. Deze maalgraad
is zoo te verstaan, dat al het koren, met de zemelen, geheel moet worden
uitgemalen. De vastgestelde maalgraad geldt eveneens voor het koren,
dat voor de voeding van de verbouwers zelf dient.
De molens, die de toelating hebben om koren te malen, zijn verant-
woordelijk voor het nakomen van bovenstaand voorschrift betreffende
den maalgraad.
De voorgeschreven vaststelling van den maalgraad geldt niet voor het
koren, dat uitsluitend voor het gebruik in het Etappen- en Operatie-
gebied gemalen wordt. Het Nationaal Komiteit moet aan de bevoegde
provinciale Oogstkommissies (Provinzial-Ernte-Kommissionen) de mole-
naars bekendmaken, die gerechtigd zouden zijn van deze uitzonderings-
bepaling gebruik te maken. Deze zijn aan een nauwkeurig toezicht van
de provinciale Oogstkommissies onderworpeu. Dit toezicht zal uitgeoefend
worden overeenkomstig de onderrichtingen, die de centrale Oogstkom-
missie (Zentral-Ernte-Kommission) te dien einde zal geven.
§ 4.
De Voorzitters van de provinciale Oogstkommissies zijn gemachtigd,
met het oog op de vervaardiging van zulk gebak of op de rechtstreeksche
levering van meel aan zieke of zwakke personen, aan de molens te dien
einde door het Nationaal Komiteit aangeduid, vergunning te geven om
op een geringeren dan den bij deze Verordening vastgestelden maalgraad
te malen.
Het Nationaal Komiteit moet de hoeveelheden koren, die in de
bedoelde molens voor een fijner gemaal noodig zijn, ter beschikking
stellen van de bevoegde provisciale Oogstkommissies. De provinciale
Oogstkommissies hebben er voor te zorgen, dat het op last van het
Nationaal Komiteit fijner gemalen meel. enkel en alleen gebruikt wordt
om er, in de door de Voorzitters van de provinciale Oogskommissies bij
wijze van uitzondering toegelaten bakkerijbedrijven, gebak van te maken
voor zieke of zwakke personen, ofwel om als meel aan zieke of zwakke
personen te worden afgeleverd.
§ 5.
Het maalverlies mag bij het vervaardigen van meel niet meer dan
2 % bedragen.
§ 6.
Voor ieder vervoer van koren is een geleibrief vereischt.
§ 7.
De provinciale Oogstkommissies mögen, voor hun omschrijvingen,
binnen de grenzen van de bepalingen dezer Verordening, uitvoerings-
bepalingen en, inzonderheid, de voor het bewaken van de molens en
voor het vervoer vereischte voorschriften uitvaardigen.
§ 8.
Overtredingen van deze bepalingen, worden gestraft met de straffen,
voorzien in § 9 van de Verordening over de inbeslagneming van het
koren. Inzonderheid bij verheling of ongeoorloofde benuttiging, tekoop-
stelling of verwerving van maaltoestellen, moet de verbeurdverklaring
of de onbruikbaarmaking van deze voorwerpen uitgesproken worden.
De verbeurdverklaring van ongeoorloofd gemalen koren moet eveneens
worden uitgesproken.
De Duitsche krijgsbevelhebbers en krijgsrechtbanken zijn tot oordeel-
vellen bevoegd.
Brussel, den 19» Juli 1917.
Der Generalgouverneur in Belgien.
Freiherr VON FALKENHAUSEN,
Generaloberst
Arrete
concernant la mouture et le transport du blé.
§ fer.
La mouture du blé et le blutage de la farine ne peuvent se faire que
dans des moulins qui en font leur industrie principale et auxquels
l'autorisation de moudre a été donnée par la Commission provinciale de
la récolte (Provinzial-Ernte-Kommission). Les installations destinées à
moudre le blé et qui, par leurs proportions et leur nature, cosstituent
des entreprises accessoires dépendant d’exploitations d’un autre genre,
pourront rester en activité si elles y sont autorisées par la Commission
provinciale de la récolte compétente.
§ 2.
Ne peuvent être ni offerts ou mis en vente, ni être vendus,
achetés ou acquis de toute autre manière quelconque, les moulins à
main et autres appareils pouvant servir à la mouture du blé et destinés
à une exploitation soit domestique soit accessoire.
§ 3.
Le rendement de la mouture du blé tant indigène qu'importé reste
fixé, jusqu'à nouvel ordre, à 97 % au moins. Ce pourcentage signifie que
tout le blé doit être moulu intégralement sans que le son soit séparé.
Le pourcentage fixé par le présent arrêté est aussi applicable à la mou¬
ture du blé des producteurs qui est destiné à leur alimentation et à celle
des personnes de leur ménage.
Les moulins admis à moudre le blé répondent de l’observation du
pourcentage prescrit.
Le pourcentage fixé pour le rendement de la mouture n’est pas appli-
cable au blé moulu à l’usage exclusif du territoire des étapes et des
opérations. Le Comité sational désignera aux Commissions provinciales
de la récolte compétentes les meuniers qu’il conviendra d'autoriser à
faire usage de cette mesure d’exception. Ils seront soumis à un contrôle
rigoureux de la part des Commissions provinciales de la récolte compé¬
tentes. Ce contrôle sera exercé en conformité des dispositions que la
Commission centrale de la récolte (Zentral-Ernte-Kommission) prendra
à ce sujet.
§ 4.
Les présidents des Commissions provinciales de la récolte ont le droit
de permettre aux moulins que le Comité national désignera à cet effet,
de moudre à un rendement moindre que celui fixé par le présent arrêté,
s'il s'agit soit de la fabrication de pâtisserie ou autres produits analogues
destinés aux personnes malades ou faibles, soit de la distribution directe
de farine auxdites personnes.
Il appartiendra au Comité national de mettre à la disposition des
Commissions provinciales de la récolte compétentes les quantités de blé
qui sont nécessaires aux moulins intéressés pour livrer une farine plus
pure conformément au rendement moindre. Les Commissions provin-
ciales de la récolte ont à veiller à ce que la farine plus pure du Comité
national serve exclusivement soit à la fabrication, dans les entreprises
agréées exceptionnellement à cette fin par les présidents des Commis-
sions provinciales de la récolte, de pâtisserie ou autres produits analogues
destinés aux personnes malades ou faibles, soit à la distribution de farine
aux personnes malades ou faibles.
§ 5.
Les pertes provenant de la mouture du blé en farine ne peuvent
dépasser 2 %.
§ 6.
Tout transport de blé doit être accompagné d’un permis de transport.
§ 7.
En se conformant aux dispositions du présent arrêté, les Commissions
provinciales de la récolte ont le droit de publier, pour leur district, des
dispositions réglementaires, notamment au sujet des transports et de la
surveillance des moulins.
§ 8.
Les infractions aux présentes dispositions seront punies des peines
prévues au § 9 de l’arrêté concernant la saisie du blé. Les appareils de
mouture qui auront été cachés ou utilisés illicitement, mis en vente ou
acquis, seront confisqués ou rendus inutilisables. La farine moulue illici¬
tement sera aussi confisquée.
Les commandants et tribunaux militaires allemands connaîtront
desdites infractions.
Bruxelles, le 19 juillet 1917.
Der Generalgouverneur in Belgien.
Freiherr VON FALKENHAUSEN,
Generaloberst.
Z. E. K. 3142/17
|
