Full text |
<?xml version="1.0" encoding="UTF-8"?>
<text>
<p>bergen bezocht, en als of hun haat nog niet groot genoeg was, kwam de duivelsche genever dien nog prikkelen en opstoken. Eensklaps had zich bij de menigte een man gevoegd. Zijn bleek, lang en scherp gezicht, gegroeid, als het ware, naar eene schijnheilige houding, zijne gluipende oogen verrieden den, type van zoo menigen kerkdienaar, dit werktuig der geestelijkheid, dit wezen zonder eigen wil, maar met veel slecht behebt, dit handelend en wandelend lijk, dat zich eene roeping heeft gemaakt van het bespieden der personen, der familiën, van het slecht en goed doen..., voor het geloof. Hier, te midden van het boerenvolk, zijn .slachtoffer, liet hij het hoofd niet hangen; hij was de meester en zooveel te trotscher als hij zich elders slaafsch en onderworpen gedroeg. De landbouwers schaarden zich om hem en daar sprak hij hun met bedekte stem eenige geheimzinnige woorden toe. Dit verricht zijnde verdween hij. Op eens hielden de hevige gebaren, de luide kreten op; het was alsof een ordewoord gegeven was ; men stak de hoofden dichter samen, en op de verwarde geruchten volgde weldra een gemompel, een akeligsemompel, dat eindelijk in de ,verte wegstierf.</p>
<p>Aller hoofden wat voorover gebogen, keerden zich dan stilzwijgend en somber, naar een huizeken dat niet ver van daar in het midden des velds stond, en aan wier venster een jong meisje van rond de twintig jaar, in gezelschap van een ouden man zich vertoonde.</p>
<p>De dreigende massa in de verte ontwarende en vermoedende dat hare tegenwoordigheid voor haar iets onheilspellends in zich bevatte, sloeg de Jeugdige maagd op eens het venster dicht, een lichten angstkreet niet kunnende onderdrukken. Het venster gesloten zijnde, begon onder de boeren en boerinnen het gemompel op nieuw, en weldra liepen van mond tot mond de woorden : binnen een uur zullen de Wetteraars hier zijn. en dan moeten de Hollanders er aan! Laat ons de Wetteraars te gemoet gaan!</p>
</text>
|