Full text |
<?xml version="1.0" encoding="UTF-8"?>
<text>
<p>in de citadel zijn, om rond middernacht te vertrekken. Het sloeg tien uren op het belfort.</p>
<p>Helena legde de laatste hand aan haar reiskoffer, hetwelk zij reeds gereed gemaakt had, zoodra zij het briefje haars echtgenoots in handen kreeg. Mevrouw Van Acken wilde helpen, doch het was haar onmogelijk. Wanneer zij langzamerhand den koffer vullen zag, wanneer zij begon te denken dat ieder stukje hetwelk er in geborgen werd, een minuut te vroeger hare dochter zou hebben verwijderd, wanneer zij zich dit afscheid, de opstand te Brussel, de barrikaden-gevechten, gansch die nijdige, doodelijke strijd die op handen was, voorstelde, dan begaven heur hare krachten, stuk voor stuk viel uit har.e handen en machteloos, huilend liet zij zich op een stoel nedervallen, uitroepende : Och, hemel, ik zal dat afscheid niet overleven, ik zal het niet overleven ! En weenend als een kind verborg zij het hoofd in de handen. Eene pijnlijke stilzwijgendheid was het antwoord harer kinderen. En alsof zij begreep dat het uiten harer smart den toestand, het lijden harer familie zou vermeerderen, richte zij op eens het hoofd op, wellicht willende zeggen : Bekommer uom mij niet, het zal wel overgaan, of iets in dien zin. Doch toen zij hare dochter, hare Helena, met bleek gelaat en betraande oogei weder bemerkte, kwam er iets in haar op dat haar zeide, gij maakt uwe kinderen Ongelukkiger met uwe tranen. En zij worstelde, worstelde met verdubbelde kracht tegen de opkomende smart. Die inwendige strijd zou haar nek-gestort hebben, ware zij, op eens de armen uitstrekkende, niet door hare dochter gegrepeu geworden, die op deze stomme bede, krachtiger dan duizend woorden, zich in hare armen wierp, en hare moeder met vuur omhelsde.</p>
</text>
|