Full text |
<?xml version="1.0" encoding="UTF-8"?>
<text>
<p>Heeft mijn brief u zoo ontsteld, Helena? Neen, Rudolf, hoegenaamd niet. Ik meende nogthans aan uw gelaat te zien dat... Het is niets, Rudolf, ik verzeker het u. De moeder en hare twee zonen, elk onder den invloed van verschillende gewaarwordingen, hadden de beide echtelingen van ter zijde aangezien en wachtten den uitslag van hun gesprek af. Moeder, begon Rudolf, op eens, gij zult reeds over mijn onvermijdelijk vertrek ingelicht zijn. Deze nacht moet ik weg. Geloof mij, uit den grond des harten, betreur ik het, dat de beklagenswaardige gebeurtenissen ons niet alleenlijk van persoon, maar wellicht ook van denkwijze komen scheiden. Bevel is mij gegeven met eenige mannen te vertrekken. Als Hollandsch soldaat zal ik mijne plicht doen. Doch, vervolgde hij en hier werd hij ontroerd, die soldaat is de echtgenoot eener Belgische vrouw, een der kinderen van het volk dat ik bestrijden moet. Het noodlot werpt zich tusschen ons, die allen elkander lief hadden. Groote gebeur tenissen staan voor de deur. Veldslagen zullen wellicht plaats hebben. Wie weet keer ik hier nog terug, en geschiedt zulks, wie kan zeggen in welke omstandigheden. Als soldaat volg ik mijn leger, als echtgenoot wenscla ik dat mijne vrouw, dat nw kind, moeder, mij volge. Moeder, vrouw, broeders, wat zegt gij er van?</p>
<p>Die woorden maakten een diepen indruk op al de aanwezigen ; de moeder weende en de mannen zelven waren' ontroerd.</p>
<p>Mevrouw Van Acken brak het eerste het stilzwijgen af, dat op deze eenvoudige doch aandoenlijke woorden was gevolgd,</p>
<p>op haar gelaat eene zekere ontroering bespeurende, vroeg h haar met eenigzins verlegene stem en op zachten toon :</p>
</text>
|